Tok tok, tok tok, tok tok. Ritmisch. Vrij snel. De kadans van een
lichtvoetig lopend mens. Ik wandel in de Gasstraat. Een jonge kerel komt
bijna recht naar me toe gelopen. Als hij me passeert knipoogt hij
schalks naar me. Vriendelijk gezicht. Beetje sjofel gekleed, dat wel.
Doef,
doef, doef, doef. Zo’n dertig meter achter hem volgt een duidelijk
tegen zijn zin lopende politieman. Ik ken hem. Het is een oud-leerling.
Hij lacht een beetje hulpeloos als hij me voorbij sjokt. Zo van ‘Waarom
doe ik dit? Ik kan die gevleugelde springbok toch nooit inhalen.’ En de
achterstand neemt inderdaad zienderogen toe. Als zijn ‘target’ – echte
politiemensen noemen de prooien die ze achternazitten zo – aan het
kruispunt met de Adelberg links afslaat, geeft hij het op. Hij maakt
rechtsomkeert. Handen in de broekzakken. Onderweg schopt hij nog ergens
tegenaan. Zijn kepi – of is het tegenwoordig zo’n muts – heeft hij
achterover op zijn bezwete kop geschoven. Aan het begin van de Gasstraat
wacht een vrouwelijke collega op hem. Ze zeggen niet veel tegen mekaar.
Maar hun gezicht straalt vertwijfelende berusting uit.
Dit is allemaal al een paar weken geleden, want het was behoorlijk warm die dag.
En ik was het echt niet van plan, maar toen moest ik even in De Kroon binnen. Vragen wat het allemaal te betekenen had.
Bleek
dat ze de krakersgemeenschap in het pand aan de andere kant van de
straat achter de veren zaten. Die gebouwen moesten nu maar eens
schoongeveegd worden van ‘dat gespuis’.
Schoongeveegd?
De vorige
week stap ik weer maar eens van de Adelbergparking de Gasstraat in. Vijf
meter voor me komt een grote bruine rat uit het ‘schoongeveegde’ pand.
Ze – het kan ook een hij geweest zijn – kijkt uit, eerst naar links, dan
naar rechts en steekt de straat over. Voor mij toont ze een ontstellend
gebrek aan interesse. Dan verdwijnt ze onder een grote reet van een
houten deur aan de andere kant. Vlak nadien hoor ik een door merg en
been gaande schreeuw van op het terras. Als ik de hoek om kom, blijkt de
gil afkomstig te zijn van een dame die daar wel vaker zit, en die
inmiddels een behoorlijke reputatie opgebouwd heeft in het slaken van
gillen. Maar nu is een rat tussen de stoelen – wellicht naaste familie
van die andere – de oorzaak van haar panische angst. Ik stap binnen.
Elke heeft tapdienst. Als ze iets gaat doen achter de tapkast,
weerklinkt weer een bloedstollende kreet. “Een heel dikke muis!” krijst
ze in doodsangst.
Ja, de ratten hebben het echt helemaal overgenomen
van de krakers. Mag ik kiezen wat ik het liefste heb? De krakers
veroorzaakten alleszins niet zoveel overlast. En als die krotten daar
toch moeten blijven staan, waarom dáár dan geen klasserestaurant in
onderbrengen? Komt Lommel nóg beter op de culinaire kaart staan. En die
peperdure buspalen verhuizen we dan ook maar meteen daarheen. Krijgen ze
eindelijk nog eens wat menselijke aandacht.
Chel Driesen