Met zo’n fiets kom je nog eens ergens. Zeker bij het weer dat we de laatste tijd genoten hebben. En – ik had het nog een tijdje geheim willen houden want vóór je met je ogen hebt kunnen knipperen gaan anderen schaamteloos met je ontdekking lopen – ik heb sterke vermoedens dat ik een stukje Lommel ontdekt heb dat voor geo- en cartografen tot nog toe onbekend gebied was.
En dat terwijl ik helemaal nergens naar op zoek was! Je kent dat wel. Het is lekker warm, er is helemaal niks waardoor je je opgejaagd zou kunnen voelen en je fietst lukraak maar wat rond. Fietspaden zijn er zat! En zo bracht loutere willekeur mij in Kattenbos. Ja, ho maar, ik weet wel dat Kattenbos al ontdekt is, maar ik kon van op de weg rechts van me een windmolen zien liggen. En die wou ik wel eens aan een nader onderzoek onderwerpen.
En toch ben ik er niet bij geraakt. De onzichtbare hand van het lot stuurde me rechtdoor. Over een rood fietspad dat er nog redelijk nieuw uitzag. Dat pad leek nergens heen te gaan. Was dit de weg naar het nirwana? De verleidelijke aanloopstrook naar de eeuwige jachtvelden? Het kon toch niet dat er ook ginds ver nog bewoning voorkwam! Bossen en maïsvelden links, grasvelden en struiken rechts. In de verte meende ik de schreeuw van een rode wouw te herkennen. Ja, ik heb iets met die mythische roofvogels! En recht voor me tot aan de kim: lucht en groen. Geen levende ziel!
Nu was ik niet meer te houden. Ik had al een straatnaambordje gezien onderweg. Iemand moest het daar ooit gezet hebben, dacht ik bij mezelf. Met het idee van: “Verder zijn er geen bordjes meer nodig, daar is toch niks meer”. In mijn verbeelding zie ik hem nog wat overschotten van die plankjes in een juten zak steken en het zweet van zijn kop vegen. Een stuk of wat paaltjes en de hamer zaten al onder de snelbinder van zijn gemeentefiets.
“Nieuwe Vosvijvers” stond er op dat laatste bord. Er zouden dus stellig ook nog ergens “Oude Vosvijvers” liggen.
Ik voelde me Stanley, op zoek naar Livingstone.
Groot was mijn frustrerende verbazing toen ik me opeens midden in een wooncentrum bevond. Met mooie, ruime huizen. Zouden welstellende stadsgenoten op hun vlucht voor de fiscus hier stiekem een nederzetting gesticht hebben? Ik kan me niet voorstellen dat de Belastingdienst van hun afgelegen bestaan op de hoogte is.
Groot is de huizengroep niet. Voor ik het weet, sta ik op de dijk van het Kanaal van Beverlo. Op een houten zitbank tussen de struiken zit een inboorling: een wat oudere man. De plaatselijke Livingstone?
“Goeiemiddag meneer”, zegt hij vrolijk terwijl hij zijn rechterhand opsteekt. Hij spreekt Nederlands!
Chel DRIESEN