Er zijn van die periodes in een mensenleven dat je wat meer met dokters en verpleegkundigen te maken krijgt. Momenteel beleef ik er zo een.
Omdat er iets aan mijn hormonenbestand schortte – ik was helemaal vergeten dat ik hormonen had – was er een bijkomende bloedtest nodig. En die bloedafname moest ’s ochtends gebeuren. Op nuchtere maag.
Het was nog maar acht uur en er zat al heel wat volk in de wachtzaal. Dokters had ik nog niet gezien. Gelukkig lag er een ‘Suske en Wiske’ tussen de tijdschriften van de vorige eeuw.
Eén van de vele deuren die toegang tot de folterkamertjes verschafte – zeg nu zelf, kamers waar ze bloed van je aftappen! – ging open en een helemaal niet onaardige verpleegkundige verscheen in een toevallig door de stralende zon beschenen deel van de zaal. Een engel? Het geroezemoes verstomde als bij toverslag.
“Mevrouw Michiels?” vroeg ze met vaste stem. Wat een aangename warme stem had ze! En dat in een huisartsenpraktijk! Niemand reageerde. Had ze haar publiek betoverd? Ik zat strategisch goed om eens rond te kijken naar al die gezichten die haar aanstaarden. Het zal mijn verbeelding wel zijn, maar als ik een woord moet zoeken om de indruk te beschrijven die ze me gaven, vind ik alleen maar ‘extase’. Maar, zoals ik al zei: er kwam geen enkele andere reactie.
“Meneer Michiels dan misschien?” zei ze, aarzelend nu. Niemand bewoog. Haar zelfzekerheid smolt zienderogen weg.
“Meneer Dries Michiels?” probeerde ze voorzichtig. “Of Michiel Dries…?” Net nu moet er een van de schaarse wolken voor de zon geschoven zijn want de lichtkrans waarin ze zich bevond, was ineens weg. Wat een mooi voorbeeld van het belang van een passend decor! Ineens was ze immers geen engel meer maar een hulpeloos wezentje in de schaduw dat je spontaan ter hulp zou snellen.
Toen pas drong het tot me door. Ik was het die ze zocht! Iedereen noemt me wel Chel, maar mijn officiële voornaam is Michiel. Die wetenschap in combinatie met mijn familienaam loste het misverstand verbazend adequaat op!
“Is Michiel Driesen ook goed?” vroeg ik stilletjes met de mij zo eigen bescheidenheid.
“Ja hoor”, zuchtte ze opgelucht.
In een soort trance ben ik haar gevolgd. Het kamertje in. En vanaf dat ogenblik herinner ik me nauwelijks nog iets. “Het is gedaan hoor meneer”, hoorde ik plots een stem ver weg zeggen. “U bent hier klaar.”
Ik had niks gevoeld. Onderweg naar huis stelde ik vast dat er een pleistertje in de vouw van mijn arm zat.
Chel DRIESEN