Vanaf vandaag mag u hier op Internetgazet Lommel
iedere vrijdag een aflevering verwachten onder de rubriek 'Wandelingen door Lommel'. Auteur van dienst is
Willem van Lit, een Lommels inwijkeling die sinds 2009 in onze stad woont. Eerder schreef hij al enkele boeken over de Nederlandse Caribische eilanden, en ook twee poëzieboeken, maar onlangs publiceerde hij een erg aangenaam om lezen boekje getiteld
'Wandelingen in Lommel'. Het is hieruit dat de verhalen komen die we u gaan presenteren de komende weken en maanden... De volgende keren wel telkens in onze rechterkolom!
Bos en hei
Ach, ja, nu weet ik het weer. Ik had er vroeger ook altijd zo’n verschrikkelijke hekel aan. Ploffen door het rulle zand. Zeker als we met de fiets naar het bos gingen. Die paadjes met los zand. Wegglijden, stampen, duwen en trekken, hijgend ploeteren. Godgloeiende gloeiende enz. Ik kom ook uit deze streken, maar dan zo’n dertig kilometer meer oostelijk, Hamont. De Limburgse Kempen heet het in deze streken. En nu zwoeg ik hier weer tegen een zandduin omhoog.
Ik loop nu over een kale vlakte in Lommel. Ook veel los zand hier. Ik ben hier al verschillende keren geweest. Natuur, zegt men. Dat is niet zo. Het is een grote vlakte op een helling. Vorige eeuw heeft hier vlakbij een glasfabriek gestaan. Verderop in Lommel was er een zinkfabriek. Aan de ene kant heeft men hier voor de glasproductie zand afgegraven en men heeft de vlakte ook gebruikt voor het uitstrooien van as uit de zinkfabriek. Die as werd ook gebruikt om wegen te verharden. Daardoor is enerzijds de bodem verarmd en anderzijds vervuild. Er zit veel cadmium in zinkassen.
Door het afgraven zijn ook vennen ontstaan, niet op natuurlijke wijze. Men heeft die zandgaten steeds dieper uitgebaggerd. Dat gebeurt nu nog op bepaalde plaatsen in Lommel. De zinkas heeft men overal zo goed als het kan ook weer weggehaald, maar het laat zijn sporen na.
Hier op de Sahara – zo heeft men die kale vlakte genoemd – is ook zo’n ven, een zandgroeve gevuld met water. Op warme dagen hebben mensen de aandrang erin te gaan zwemmen, maar dat is levensgevaarlijk. Er zijn onregelmatige dieptes van waaruit koud water omhoog kolkt. Er zijn grote temperatuurverschillen in het water. Het is gebeurd dat zwemmers ook op hete dagen bevangen werden door de plotseling kou, verstijfden en vervolgens verdronken. Er staat aangegeven dat het verboden is te zwemmen, maar mensen die hier vreemd zijn, snappen niet waarom het gevaarlijk is.
In de verte kijk ik tegen een donkere wand aan van dennenbossen. Die bomen zijn hier dicht op elkaar geplant. Daardoor groeiden de bomen recht van stam de hoogte in. Het is bedoeld als mijnhout. Dennen waren uitstekend geschikt voor stuthout in de Limburgse koolmijnen. Als de stutten het gewicht niet meer kon torsen, begon het eerst te kraken. Daaraan hoorden de mijnwerkers dat ze daar snel weg moesten. Ander hout zou misschien steviger zijn, maar kraakt niet waardoor men de instorting niet kon horen aankomen.
De mijnen zijn al lang gesloten. De bossen zijn er nog. Maar eigenlijk horen die dennen hier niet thuis. Ze zijn niet geschikt voor deze omgeving. Het zijn lelijke bossen. Dat vind ik. Dat heb ik altijd gevonden. Ik hou ook niet van de geur van hars. In feite is dit hier allemaal industriegebied, voorheen-industrie-gebied dan. Het is geen natuur. Dat het vervuild en verarmd is, kun je zien aan de grond hier. Er wil bijna niets groeien dan wat armtierig gras. Na jaren schieten links en rechts wel wat struiken op en dennen die schots en scheef groeien. De gemeente laat dat zo. Daarmee is de indruk gewekt dat het natuur zou moeten zijn.
Van oudsher horen hier gemengd bos en heidevlakten. Voordat de industrie hier werd gevestigd in de twintigste eeuw waren er grote heidevlakten. Daar liepen schaapskuddes, die zorgden voor begrazing; dat is al lang niet meer. Er zijn in Lommel nog wel wat stukken heide, maar daar merk je aan dat die heide het niet goed doet. Er staat te veel te hoog gras tussen. De gemeente probeert het nog wel bij te houden door soms te maaien, maar dat is te sporadisch en te weinig. De heide heeft het moeilijk. Ik weet dat de heidestruik de favoriete plant was van mijn vader. Waarom dat was, weet ik niet. Elk jaar in augustus zoeken we heidevlaktes op. De blauwpaarse gloed van een heideveld stemt me genoeglijk droevig. Ik kan er uren in rond dwalen. Ook ik hou van zo’n bloeiend heideveld, net als mijn vader denk ik.
Bomen zijn favoriet heden ten dage. Die mag je niet zo maar rooien. Maar wat moet je met die verschrikkelijk foeilelijke dennenbossen hier nog? Daar waar dennen zijn gerooid en waar men verder niets aan het land doet, komt de oorspronkelijke plantengroei terug: een mix van loofbomen en dennen, die kriskras door elkaar omhoog schieten. Veel ijle berken, maar ook eiken. Dat zijn bomen die goed tegen droogte kunnen. De Amerikaanse vogelkers schiet als onkruid ook links en rechts op. Het is een plaag, die men daarom steeds wil bestrijden. De struik wordt niet voor niets ook bospest genoemd. Daarnaast zie ik op verschillende plaatsen ook de Japanse duizendknoop, nog zo’n woekeraar die slechts met veel moeite kan worden teruggedrongen. Het zijn exoten die hier hun paradijs hebben gevonden.
Wordt vervolgd. Over hoe de gemeente tracht oude vegetatie terug te krijgen zonder te veel in te grijpen in het landschap.
© Willem 290620