Ik heb een kwartiertje pauze en met een kop koffie in de hand check ik even de site van het nieuws. “Twee militairen raken verstrengeld bij parachutesprong in Schaffen.” Mijn knieën voelen plots als rubber, mijn maag keert om en de tranen springen me in de ogen. Met trillende handen bel ik mijn schoonzus. De zoon van mijn broer is beroepsmilitair en ik wist dat hij die middag voor de zoveelste keer uit een vliegtuig moest springen. Ze neemt direct op. “Ja, het gaat over hem. Maar geen paniek, hij is ok.” De kop koffie valt uit mijn hand en ik moet even gaan zitten om het hele verhaal in me op te nemen.
Hij sprong met zijn collega, zoals dat gebeurt, aan weerszijde uit het vliegtuig. Meteen draaiden de twee parachutes in elkaar. Ook de noodparachute van de andere jongen raakte verstrikt in de kluwen van touw en zeil. Met een rotgang storten de twee naar beneden vanaf 300 meter. Wie al ooit op de Eiffeltoren heeft gestaan en de onweerstaanbare drang niet kon onderdrukken om naar beneden te spugen, kan zich een beetje inbeelden hoe snel dat gegaan is.
Op het allerlaatste moment ging de reserveparachute van mijn neef open en met een vrije hand maakte hij zijn zware tas los, zo’n vijfentwintig meter boven de grond. De andere jongen zat ondertussen helemaal als een cocon verpakt in het zeilstof. Hij landde als eerste en brak daarbij de val van zijn maat, die geschrokken maar ongeschonden uit zijn omhulsel kroop. Mijn neef had zijn rug bezeerd, maar gelukkig zonder ernstig letsel. Hij loopt. Hij ademt. Hij leeft!
Als ik hem de volgende ochtend ga bezoeken, zit hij een beetje stijf aan de keukentafel. Ik kan mijn tranen niet bedwingen. Ik ben dan ook geen koelbloedige paracommando, maar een schrijver met een week hartje. “Ik ben zo blij dat ik je kan vastpakken, maatje. Kom es hier!” Ik geef hem een zachte knuffel, bang dat ie alsnog iets zou breken als ik hem te stevig in mijn armen sluit.
Hij vertelt dat hij helemaal niet bang was en dat hij precies wist wat hij moest doen. “Daar train je op,” zegt hij doodkalm. “Maar ’t was wel spannend, ja.” Spannend? Als ik al op het idee was gekomen om uit zo’n vliegtuig te springen, had ik al zo luid gegild dat ze in Diest dachten dat het luchtalarm was afgegaan. “Spannend? Een nachtmerrie zul je bedoelen!” Hij lacht en vraagt of ik het filmpje wil zien. Om eerlijk te zijn, nee, dat wil ik niet, want ik heb het al moeilijk met het idee dat hij er bijna niet meer was. Daar hoef ik geen plaatjes bij. Maar ik kijk toch. Pas dan besef ik echt ten volle hoeveel geluk hij heeft gehad. Hoeveel geluk die andere jongen had om aan de standvastige handen en het koele hoofd te zijn overgeleverd van iemand als mijn neef. Hoe ontzettend fout dit had kunnen gaan. Opnieuw voel ik mijn kniegewrichten weer in elastiek veranderen. Maar mijn hart juicht van geluk en zwelt van trots. Mijn neef is een held. Godzijdank, een springlevende held.