Een vreemd geritsel hoorde ik bij elke pedaalslag daar beneden ergens in de kettingkast. Niet eens zo erg, maar duidelijk hoorbaar. Ik fietste van Lommel naar Sint-Huibrechts-Lille, waar nog twee van mijn ‘Lökse’ familieleden wonen. Pas had ik van de hoogste versnelling twee standen lager geschakeld. Kwestie van zonder al te veel inspanning de oprit naar brug 12 te nemen. Toen ik terug naar boven schakelde, was het geluid weg. “Dat wordt weer een bezoek aan de fietsenmaker” dacht ik luidop. Een fiets hoort tegenwoordig immers niet meer te kraken, zelfs niet in één van de zoveel – ik zou bij God zelf niet weten hoeveel – versnellingen.
Maar ik zal even geduld moeten oefenen. Op de nieuwsberichten hoorde ik dat fietsenmakers momenteel overuren bij de vleet boeken. Maandag begint immers het nieuwe schooljaar. Alle fietsen moeten nagekeken. En ze mogen niet ritselen of kraken als ze door de schoolpoort rijden!
Overdrijf ik als ik vind dat de scholieren van tegenwoordig, in vergelijking met ons in onze puberjaren, toch wel wat verwend zijn? Wij waren al blij als we een fiets hadden. Liefst een met een stang. Met een meisjesfiets voelden we ons niet stoer. Het beperkte ons gevoel van mannelijkheid in niet geringe mate. En die tweewieler mocht wat kraken. Eigenlijk moest hij zelfs wat lawaai maken: dat trok de aandacht. Aandacht was belangrijk.
Overmorgen begint ze dus weer, de school. Ik voel waarachtig zelfs een soort heimwee naar die eerste schooldag. Het was toch altijd weer een beetje spannend: die nieuwe, afwachtende gezichten van scholieren die jou voor het eerst live te zien kregen. Je reputatie was die ontmoeting immers het jaar tevoren al vooraf gegaan. En in die klassen vol pubers en bakvissen die er het vorig schooljaar in geslaagd waren hogerop te klimmen, voelde je de onuitgesproken vraag: “Dat hij Nederlands kon, wisten we, maar zou hij écht ook Engels kunnen?”
Voordien, in de lerarenkamer, had je je collega’s al ontmoet. Een erg prettig weerzien, meestal. En het pedagogisch enthousiasme zweefde als een dikke mist tussen de koffietafels. Ook de directeur deed zijn uiterste best om zijn personeel ervan te overtuigen dat hij er tenminste in geloofde.
Ik heb eens een collega horen zuchten, toen we er eindelijk toe kwamen om de leerlingen op te halen en van de speelplaats naar hun cellen te begeleiden: “Vooruit dan maar. Alweer een heel schooljaar het nutteloze aan het onaangename paren.”
Dat meende hij helemaal niet hoor! De brave man was onder ons een gewaardeerde grapjas. Hij sloeg natuurlijk kwink. Zijn lessen waren stuk voor stuk cabaretopvoeringen. En zijn volgelingen droegen hem op handen.