Hoe broos is je gevoel van veiligheid? Ik dacht dat het mijne wel redelijk solide was. Dat ik niet als een bang wezeltje over straat ging en voortdurend over mijn schouder zou kijken. Ik had gedacht dat ik, zeker in mijn eigen dorp, niet veel te vrezen had. Tot deze week. Twee jonge kerels kruisten mijn pad. De ene, type patser, deed teken om mee te liften. Ik stond op het punt om te gaan werken, dus, helaas vriend. Alleen had deze ‘vriend’ dat duidelijk anders geïnterpreteerd en trok brutaal aan mijn achterportier. Toen dat niet opende, stak hij zijn hand door het raam en wilde zo mijn deur ontgrendelen. Zoals in zo’n Amerikaanse films, ben ik met piepende banden weggescheurd. Mijn benen trilden en ik kreeg bijna geen lucht. Was ik zojuist slachtoffer geworden van een poging tot carjacking? Zo zou ik het niet willen noemen en zo’n vaart liep het ook niet, maar toch. Met de bibbers in mijn lijf reed ik naar mijn school. Ik parkeer zo dicht mogelijk bij mijn klas om ’s avonds maar niet over de donkere parkeerplaats te hoeven. Ik kijk drie keer achterom of er niemand achter me loopt, met de sleutels stevig in mijn gespannen vuist geklemd. Het brood is op, maar ik wacht toch maar tot de ochtend om naar de automaat te wandelen… En hoewel ik heus wel weet dat er niet op elke hoek brutale patsertjes klaarstaan om me van geld, goed of eerbaarheid te beroven, heeft mijn veiligheidsgevoel wel een deukje opgelopen.
Ik ben kwaad. Op de brutale snotaap, maar ook een beetje op mezelf. Niet omdat ik zo naïef was om mijn raam te openen, nee. Omdat ik me laat intimideren door zo’n eikeltje. Omdat ik drie keer check of de achterdeur wel gesloten is. Omdat ik me plots als een ouwe bes ga gedragen en niet meer onbevangen durf uitgaan van de goede intenties van mijn medemensen. Zo heeft die arrogante pettenkop toch iets van me gestolen. En ik weiger dat te accepteren. Ik wil zo niet naar de wereld kijken. Ik neem ze terug, mijn argeloosheid. Over een tijdje zal ik weer gewoon stoppen voor een lifter. Noem me maar naïef of dom, maar het is mijn kleine kruistocht tegen de argwaan, tegen de verzuring, tegen het wantrouwen. De meeste mensen deugen, schreef Rutger Bregman. En zo is het maar net. Dat pakt zo’n opgeblazen patser niet van me af.
Claudia Nieuwenhuizen