Je loopt een trap op. Een gang door. Weer diezelfde trap. Rijen met dezelfde deuren. Plots sta je buiten en ben je op een strandfeest waar je niemand kent, maar iedereen lijkt jou wel te herkennen. Je moet verder en doorheen de dansende menigte kom je je baas tegen die woest is, want je hoort op je werk te zijn. Gelukkig kan je vliegen.
Het is 3.48. Half slapend neem ik een slok water en draai ik me maar weer om. Ik hoop dat ik nog even terug kan inpikken op het moment dat ik boven een grasveld zweefde, maar kan de slaap niet meer vatten. Te warm, te koud, te veel water dus hup, naar de wc. Als ik na een slaapdronken strompeltocht terug in bed kruip en mijn ijspegeltenen zoeken de warmte van het been van mijn man, ben ik een beetje jaloers op hoe vredig hij verder knort.
Ik probeer mijn gedachten te laten varen maar er passeert een stoet van stommiteiten, willekeurige associaties, kleine of grote zorgen, dingen die ik niet mag vergeten en verdikke-hoe-heet-die-ene-zanger-ook-weer… van dat liedje van tumdumtundumtum hmmmnnn nananana nothing …
Langzaam aan zak ik weer weg. Bijna. Want beneden hoor ik twee katten vechten, krijsend alsof er een baby wordt gevild. Ik zet zo’n slaapapp op. Met van die zachte, vloeibare muziek en zo’n lage stem die mijn ademhaling en gedachtestroom weer in het juiste ritme moet krijgen. “Laat je gedachten maar los,” adviseert de mevrouw. Ik stel me voor hoe ze in haar yogabroek, met zo’n boeddha-achtige glimlach voor de microfoon zit, terwijl ze me vocaal in slaap probeert te wiegen. De oortjes irriteren me, de walvismuziek ook, zelfs haar stem kan ik op dit onmogelijke uur niet waarderen. Ik wil mijn gedachten best loslaten, maar ze houden míj vast, niet andersom. Ik zou ze willen afschudden, als sneeuw op je jas, maar ze plakken aan de binnenkant van mijn hoofd en dringen zich op als dreinende kleuters rond een snoeppot.
Je valt en valt en valt maar de grond raak je niet. Je waadt door het water, maar komt niet vooruit. Dan zie je je oude wiskundelerares die hoofdschuddend komt melden dat je je examen weer niet hebt gehaald. Ze scheurt je diploma in twee en zucht dat je het na al die jaren toch wel zou moeten kunnen. Je rent poedelnaakt door de gangen van je middelbare school, maar vindt geen uitgang of beschutting. Tenslotte druk je dan maar het brandalarm in. Traag als dikke stroop besef je dat het je wekker is die al voor de derde keer is afgegaan.
De rest van de dag kleeft dat opgejaagde gevoel aan je. Je slaaphoofd wordt pas laat in de namiddag weer een beetje helder en tegen de avond draait je brein weer op volle toeren. Als de rest van de wereld al weer vredig ligt te slapen, stuiteren je denkbeelden rond als vlooien in je kop. “Laat je gedachten los,” probeer je jezelf toe te fluisteren, maar ergens in een overactief stukje hersenkwab speelt weer dat irritante deuntje. En ineens weet je het. Gotye! Je had gehoopt dat het antwoord soelaas zou bieden, maar in plaats daarvan heb je jezelf opgescheept met een oorwurm die je ook de volgende nacht onaangenaam gezelschap houdt. “Now you’re just somebody that I used to know, plong, plong, pingelpingelpong.”
Claudia Nieuwenhuizen