Het EK voetbal zit er weer op. Ik ken iemand die daar niet rouwig om is… namelijk ikzelf! Ik heb weinig met deze edele sport. Ik heb nochtans pogingen gedaan om te begrijpen wat er zo tof is aan 22 mannetjes die op een plein heen en weer lopen en een bal die door de lucht vliegt.
Mijn zoon was in een ver verleden bij de voetbal, maar ‘nen echte' is hij nooit geworden. Meestal stonden hij en zijn andere zesjarige ploegmaatjes wat te dromen op het veld. Of zoals onze toenmalige burgemeester het verwoordde, die ook een shotterke in de ploeg had: “Daar staat een bende filosofen op het plein.”
Als kind heb ik ook gevoetbald, rond mijn zesde zelfs eventjes fanatiek. Mijn eerste communie bracht dan ook een leren bal, een goal, keepershandschoenen, een echte tenue, schoenen met pinnen en … een konijntje. Dat laatste had vrij weinig met voetbal te maken, mag ik hopen. Deze kortstondige uitspatting van voetbalmanie was ook meteen het hoogtepunt van mijn carrière. Daarna is het enkel bergaf gegaan tot ik in het dal van complete voetbalapathie belandde, waarin ik nog altijd vertoef, tot mijn grote tevredenheid overigens.
Omdat mijn zoon zijn schoolvriendjes naar de club volgde, heb ik geprobeerd om het spel te begrijpen. De naam van de club was alvast hoopgevend: Esperanza. Na enkele wedstrijdjes wist ik wat te roepen: “Komaan, stevig!” Dat werd mijn slagzin naar het voorbeeld van de andere, echte voetbalpapa’s. “Stevig, komaan!” (omgekeerd mocht immers ook en ik hou van variatie!) Maar een mens moet af en toe naar toilet of wil ook wel eens praten met zijn buurman en daardoor kwam het dat ik altijd (echt altijd!) het
moment suprême miste, waar het allemaal om draait: de langverwachte, maar dan toch weer onverwachte goal. “Ooh, wie heeft gescoord? Wij of zij? Ja… stevig gespeeld hé.”
Als er op school vroeger gevoetbald werd, stond ik ofwel in de goal of ik was de scheidsrechter of de commentator. Dat laatste was mijn favoriet. Ik deed alsof ik Rik Desaedeleir zelf was: “Goal! Goal! Goooaaal!” Eigenlijk zou ik dat nog altijd wel willen doen, vooral om de stilstaande fases vol te lullen, want over het echte voetbal heb ik niet veel zinnigs te zeggen. Ik begrijp niets van de regels, snap het theater rond het schenen schoppen, op de grond blijven liggen en gele kaarten niet en vind buitenspel of handspel maar flauwekul, maar de minuten dat er weinig tot niets gebeurt, vind ik heerlijk. Daar kan ik altijd wel wat bij verzinnen met een geïmiteerde commentatorstem:
“Jawel, dames en heren. De vermoeidheid is precies in de benen gekropen. Ons nationale elftal is in een wandelclub veranderd, onderweg naar Lourdes, hopend op een mirakel. Neemt u ondertussen anders even de tijd om die prachtige groene grasmat te bewonderen. De groeiende grassprietjes zijn zowat het spannendste op dit moment. En geen klavertje te bespeuren, tenminste niet van op deze commentatorstoel. Lekker sappig gras; mijn communiekonijntje zou er nogal eens van smullen! Alhoewel, die houdt van klaver. Maar ooh, wat gebeurt er daar? Gaat de bal dan toch richting het witte verticale vierkant? Nee, toch niet. En wat is dat daar? Buitenspel… denk ik… Of hoekschop, misschien? ... Gele kaart, gele trui? Wie zal het zeggen?”
Ik ben ook eens in het stadion van Genk beland en dat viel - vreemd genoeg - niet tegen. Standard tegen Genk; resultaat weet ik niet meer. Eindelijk kreeg ik een beetje inzicht in het spel: de vertragingen, de plotse versnellingen, de duels, de supporters die uit hun dak gaan. Zulke dingen krijg ik op tv niet mee. Daar zit ik meestal maar wat naar de reclame te staren. Dus ja: dat was een fijne openbaring… voor één keer. Misschien ga ik nog wel eens ooit, dat sluit ik niet uit. Maar ik ga het toch zelf niet opzoeken, want voetbal, en vooral het circus errond, vind ik - sorry, beste voetbalfan - nogal overdreven en raar.
Jan Verheyen