Al van toen ik héél jong was, herinner ik me dat ik stiekem jaloers was op een stel van mijn leeftijdsgenoten. Drie exemplaren woonden er zo in onze buurt. Alle drie boerenzonen. En ze waren elk één jaar jonger dan ik. Een heel jaar! Op die leeftijd maakte dat een wereld van verschil! Maar zij konden toen al iets wat nu nog altijd niet kan: boeren! Eén ervan heette Pieter, de andere twee waren Hubert gedoopt. Dat ging vroeger zo. Als jongen werd je genoemd naar je opa of naar een oom die dan vaak ook je peter werd.
En er woonde nóg een andere jongen vlakbij, maar die was nóg twee jaar jonger. Hij had dezelfde grootvader als een van de vorige twee, Hubert dus. En raad eens hoe hij zelf bijgevolg heette? Juist: Hubert. En vermits hun vaders dezelfde vader hadden, waren hun familienamen ook dezelfde. Volgen jullie nog? Trouwens, die andere Hubert uit de eerste alinea en Pieter, die hadden ook dezelfde familienaam. Ja, onze wereld was klein. Naamsverwisselingen waren bij ons zo goed als onbekend. Wat je ook riep, het klopte bijna altijd.
Inclusief mezelf waren we dus met ons vijven. ‘Vijf kotverre(k)es’ zouden ze in Lommel zeggen. En van die rakkers waren er vier die ‘iets’ konden. Nee, ikke niet.
Eéntje – ik geloof dat het Hubert was – kon het zelfs op commando. Ja, echt! Boeren op commando! “Boer nog eens, Bère” vroegen wij dan. En dan haalde Bère diep adem en de “beurrrp” die daarop volgde was werkelijk adembenemend indrukwekkend. En – sorry vrienden, want ze zijn alle vier nog alive and kicking – ik barstte dan van de afgunst, want ik kon dat niet. Hoe ik ook oefende. Ik kan het trouwens nog niet. En precies daardoor vond ik het zo’n hemels geluid. Ik zou mijn laatste knikker – mijn kapitaal bestond louter uit knikkers – gegeven hebben om die kunst ook machtig te worden. Ik heb er zelfs ooit voor gebeden tijdens de zondagsmis, met mijn knieën op die pijnlijke harde banken. Weet je nog?
Wat zeg je? O, jullie stonden op het verkeerde been? Jullie dachten dat ik het had over ‘aan landbouw doen’? ‘Boeren’! Ah ja… Sorry.
Of dat dan zo erg is, als je op je tachtigste nog steeds niet kunt boeren? Jazeker. Ik heb het natuurlijk enkel van horen zeggen, maar het schijnt, vooral na het eten, een bijzonder lekker gevoel van opluchting te veroorzaken, van bevrijding zelfs. In sommige landen is boeren een teken van grote waardering voor de maaltijd! Het is daar onbeleefd om niet te boeren! En sinds ik een ingrijpende operatie aan mijn digestief stelsel gehad heb, zit ik ’s middags na het eten aan tafel wanhopig cola te drinken en soms godslasterlijk te vloeken.
Terwijl ik dit schrijf, draait op mijn CD-speler Carmina Burana van Carl Orff. Als ik componist was, zou ik een symfonie toondichten met heel veel ‘beurrrps’!
Chel Driesen