Dat er in het aardse leven rare dingen gebeuren, dat weten we al. Maar in ons onderbewuste leven gaat het er nog raarder aan toe, meer bepaald in de droomwereld. Graag deel ik mijn droom van enkele dagen geleden.
Ik zat in een restaurant met nog drie andere tafelgenoten. Wie dat waren, weet ik niet of herinner ik me niet meer, maar ze doen er in de rest van het verhaal helemaal niet toe. Dus we laten ze maar voor wat ze zijn: toevallige figuranten in mijn droom. Ik weet wel nog dat we in het restaurant beland waren na een verkwikkende wandeling in de mooie natuur. We kwamen nu verpozen, opwarmen en dineren.
Het restaurant zag er ouderwets uit en slecht onderhouden. Als je goed keek, kon je hier en daar stof en spinnenwebben ontwaren. Het leek wat op een bruin café met donkerbruine houten kasten en rekken, volgestouwd met antieke, volstrekt nutteloze snuisterijen. Boven op de meubelen stonden ook een paar opgezette dieren, als trofeeën van triomfantelijke jachtpartijen uit een ver verleden, maar ondertussen al goed verloederd. Ik zag een marter, een eekhoorntje en ook enkele vogeltjes, waaronder een mooie, gele met een slank lijfje, dat ik herkende als een wielewaal. Ik bedenk me dat we waarschijnlijk in de Ardennen zaten.
Verder gebeurde er niet veel. Er was geen menukaart, we moesten niet eens kiezen, maar plots stond er eten voor onze neus. Of er een ober was, weet ik niet. Heel deze fase werd in mijn droom overgeslagen. Hop, meteen een flash forward naar de essentie van een restaurantbezoek: eten!
Op onze borden lag bij iedereen hetzelfde: een ovaal stukje wit vlees met een puntig einde, een sausje, wat groentjes en ik verzin er ook maar even kroketjes bij, want daar heb ik wel goesting in. Het smaakte! Naar kip. Ik ging er tenminste van uit dat het kip was en at mijn bordje netjes leeg. Mijn disgenoten deden hetzelfde. Gepraat werd er volgens mij niet.
Een ober kwam afruimen en toen ging het plotseling snel. Voordat ik het wist, trok ik het tafellaken van de tafel af, gooide ik borden en glazen op de grond, stond ik boven op mijn stoel te schreeuwen, rende ik de keuken en smeet de kok allerlei verwijten naar het hoofd: wat hij wel niet dacht! En of hij wel wist, wat hij deed! Dat hij mij als fervent natuurliefhebber zoiets kon aandoen! Misschien had ik wel de allerlaatste opgegeten! Hij had me wel even kunnen inlichten! En dit! En dat!
Toen werd ik badend in het zweet wakker, want wat bleek? We hadden wielewaal te eten gekregen! Die heerlijk geurende, ovale stukjes wit vlees waren de gebakken, slanke lijfjes van die mooie gele vogel, waarvan er niet meer zo veel rondfladderen in ons land. Dat uitgerekend ik zo’n beestje had opgegeten, voelde als een speer door mijn hart. Dat iemand me dit kon aandoen.
Maar één ding moet ik helaas wel toegeven: het was lekker.
Jan Verheyen