Ik was een tamelijk plompe, lompe puber. Niet dom, wel mollig, lummelig, dromerig en onbeholpen. Stil ook, maar sporadisch kwam ik snedig en adremmerig uit de hoek. De logheid van mijn lichaam stond in fel contrast met mijn flitsende geest. Als iemand niet uit zijn woorden kwam of er dreigde over te struikelen, verbrak ik mijn stilzwijgendheid en schoot ik vliegensvlug verbaal te hulp. ‘Danny, jij lijkt wel een wandelend woordenboek!’ werd op die momenten weleens geopperd. ‘Dat zal wel,’ antwoordde ik dan steevast, ‘de Dikke Van Dale, zeker?’ Van tijd tot tijd verraste ik menig omstander met een spitsvondige uitspraak. Het probleem van de dikke, onhandige dagdromer die niet veel zegt is namelijk dat de mensen, vooral degenen die je niet zo goed kennen, hoogstwaarschijnlijk denken dat je nogal dom bent. Of, indien niet dom, dan toch saai. Niemand kan de verbazingwekkende dingen zien die in je hoofd gaande zijn.
Vannacht had ik een lugubere droom. Ik sportte op hoog niveau, zij het als niet erg bedreven eenzame bergbeklimmer. ‘Ik amuseer me te pletter!’ riep ik enigszins profetisch tegen mezelf, waarna ik me mistrapte op een glad rotsblok en in vrije val de dieperik opzocht. Aangezien deze zich enkele kilometers lager bevond, had ik even tijd voor een schietgebedje. Bij nader inzien vond ik dat tijdverlies en schoot er iets helemaal anders door mijn hoofd. Iedereen gaat denken dat dit zelfmoord is, dacht ik plots. Men gaat mij bestempelen als een kok die alles in een antileefpan bakte, een klungelige gewichtheffer die zich moedwillig heel wat problemen op de hals haalde, een autofreak die een nieuwe wagen kocht met automatische ophanging, een trouwe Kruidvatklant die graag om zeep ging of als een bootreiziger die verslaafd was aan zinkpillen. Maar ik leef zo graag en liefst een beetje zweverig, al is dit wel bijzonder extreem. Over een tiental seconden blijft er alleen een hoopje smurrie en gebroken botten van me over. Luguber!
Wel een leuk woord eigenlijk, luguber. Ik associeer het in eerste instantie niet met onprettig en beangstigend. Het doet me eerder denken aan rabarber. Lekker friszuur! Rabarber groeit het best op een mesthoop, op een zonnige en humusrijke plaats, roep ik met opgeheven wijsvinger. Als ik écht de Dikke Van Dale was, zou ik de betekenissen van de woorden ‘luguber’ en ‘rabarber’ stante pede omwisselen. Geef nu toe: luguber in de humus, dat bekt vlotjes. Rabarber klinkt barbaars, macaber, huiveringwekkend, vreselijk en eng.
Helaas, van stante pede of op staande voet is momenteel weinig sprake, veeleer van vallend en plotsklaps. En toen … Smak! Mijn jongste dochter die me wakker kust. ‘Goeiemorgen, papa! Heb je goed geslapen? Het is al bijna acht uur. Mama is net terug van de bakker! Kom je mee broodjes eten?’ Ik knuffel haar, wellicht net iets te intens, zo te zien aan haar pijnlijk grimasje. ‘Ja, lekker!’ roep ik terwijl ik uit bed veer. ‘Met luguberconfituur!’
Danny VANDENBERK