Zal ik nog eens een open deur intrappen? Mensen zijn rare wezens!
Woensdagmorgen, 15 april: om een uur of acht geraak ik geeuwend uit mijn droomwereld en in de werkelijkheid. De dag kondigt zich veelbelovend aan: de zon staat stralend aan het azuurblauwe firmament. Merels fluiten enthousiast en ongestoord hun vrolijkste lied. Geen herrie op de bouwwerf in de buurt: er wordt blijkbaar niet gewerkt vandaag. Ja, ik slaap met het venster open. Altijd.
Nu behoor ik tot de groep mensen die zelden last heeft van een ochtendhumeur. Meestal begin ik welgemutst aan de nieuwe dag. En bij zulk een aanmoedigend ochtendkrieken vind ik het gewoonweg onmogelijk om met een nors gezicht aan de ontbijttafel plaats te nemen. Ook al zit je weer de hele dag vast in je kot, ook als je weet dat corona de weg naar je deur zal blokkeren voor bezoekers, ook al komt net nu – verdomme nog aan toe! – Pol, mijn kater, trots door zijn klepje binnengestapt met een levende muis in zijn bek. Alweer een! Dat word weer een half uurtje muizen vangen voor ik met iets anders kan beginnen. En die kleine krengen kruipen altijd precies daarheen waar ze het moeilijkst te bereiken zijn! Pol zelf verliest al zijn jachtinteresse van zodra ik in actie kom. Zo van: “Ik heb gedaan wat ik moest doen, nu is het jouw beurt!”
En o ja, ik ben jarig vandaag. Niet dat ik verjaardagen uitgebreid vier. Nederlanders doen bij die gelegenheid nog gekkere dingen dan anders. Ik ken mensen van over de grens die een dag vrij nemen van hun werk omdat hun dochter acht, hun zoon twaalf of hun vrouw zesendertig wordt. Wat dat betreft zijn wij dan weer een stuk nuchterder. Hoeveel van mijn verjaardagen zouden er al voorbij gegaan zijn zonder dat iemand, ikzelf incluis, daar zelfs maar aan gedacht had! Trouwens, waarom vieren mensen hun verjaardag? Wat valt er eigenlijk te feesten? Het besef dat je zeker weer één jaar korter bij je overlijden bent? De zekerheid dat je het volgende jaar nog meer kwaaltjes en lichamelijke ongemakken zult ondervinden?
Maar deze verjaardag is bijzonder. Het is al mijn vijfenzeventigste. Goed driekwart eeuw geleden werd ik in vreugde verwekt (de Engelse bevrijders stonden al aan de andere kant van het kanaal). En na mijn aankomst in deze wereld heeft Adolf Hitler het maar twee weken meer uitgehouden voor hij zich een kogel door de kop schoot. Of er een causaal verband tussen beide gebeurtenissen bestaat, is weliswaar onzeker, maar bewijs maar eens dat het onmogelijk is.
Zo, tussen deze overpeinzingen door ben ik erin geslaagd die muis met mijn handborstel in een plastieken emmer te drijven. Waar zal ik ze laten? Bij de buren? Dat zullen ze waarschijnlijk niet appreciëren. Ik zal ze maar weer de vrijheid gunnen in het park hier tegenover. Kan ze leren zwemmen van de roodwangschildpadden.
Chel DRIESEN