Ode aan de ober. Een ober is geen
Obersturmbannführer, maar meestal een rustige, onderdanige man of vrouw die de bestellingen van de klanten zonder morren rondbrengt. Ze leggen per dag vaak 25 kilometer af volgens hun stappenteller. Toch blijven ze steevast kalm en vriendelijk, ook al zijn er klanten die er bij wijze van spreken een half uur over doen om te beslissen wat ze gaan drinken. “Geef me maar een cola-zero zonder ijs. Graag met een citroentje erin. Of liever toch een Tönissteiner vruchtenkorf of neen… toch maar een koffieverkeerd.” Ze blijven er Tönissteins bij, die obers, ze blijven glimlachen en “dank u wel” knikken. Het is part of the job.
Ik bewonder hen. Drinkgeld is al lang verleden tijd. Ik stel voor om dit terug in te voeren. Het is een vorm van appreciatie. Ze verdienen dat. Ze draven zonder dralen als paarden. Dat verdient meer dan een extraatje. Ze verdienen zo al weinig, veel te weinig. Waar blijft Jambon met een decretale opslag voor de garçons en de serveuses? (Schol!)
Ik was ooit in New York samen met mijn zoon in
the Village Vanguard, een place to be voor jazzfanaten. Daar trad toen een wereldberoemde pianist op, wiens naam ik helaas vergeten ben. Tijdens het optreden kwamen obers je bestelling opnemen. Je moest je drankjes in hun oor fluisteren. Ze werden ook wel
“the whispering waiters” genoemd. Dat vond ik leuker dan de garçon in het buffet van het station van Leuven, toen ik daar als student iets ging drinken in afwachting van mijn trein. De kwestieuze ober van dienst kwam eerst muisstil naar je toe, vroeg wat je ging drinken, draaide zich vierkant om en schreeuwde je bestelling richting de toog.
Nu ik erop terug denk hoor ik nog altijd de galm van de la van zijn “Stella”.
Jef LINGIER