Toen ik in mijn eerste jaar in Leuven zat, had ik
een rijke vriend. 't Is te zeggen, hij was niet echt rijk, maar als wees trok hij een dubbele studiebeurs. Hij liet het geld rollen en in tegenstelling tot mezelf genoot hij van het leven. Op zekere dag vroeg hij mij: "Ga je niet mee paardrijden?" Ik antwoordde dat ik daar geen geld voor had. Dat geeft niet, zei hij, ik zal dat wel betalen.
Wij, met de fiets naar Heverlee waar een oude boer enkele rijpaarden had. Mijn vriend had mij onderweg op het hart gedrukt te doen alsof ik al kon paardrijden, want anders moest hij meer betalen voor de opleiding. De oude boer vroeg of ik al ooit paard gereden had. Ik blufte: "Geef mij maar je vurigste paard." Hij haalde een zwarte Arabier uit zijn stal. Ik keek eerst hoe mijn vriend op zijn paard kroop en deed hem na. We reden stapvoets naar Heverleebos. Mijn paardenvriend instrueerde mij over hoe je naar draf kon overgaan en vervolgens naar galop.
Na een tiental minuten stappen begon ik het toch wat saai te vinden. Als een volleerde cowboy schreeuwde ik "Yéeee" en het paard ging meteen in galop. Als een renbaanjockey stond ik rechtop in de stijgbeugels . De laaghangende takken kletsten tegen mijn gezicht. De wind zoefde langs mijn oren. Ik trok aan de teugel om het paard tot bedaren te brengen, maar het paard holde door. Het wilde niet stoppen. Het was op hol geslagen met mij op haar rug. Ik probeerde het hoofd niet op hol te brengen en sprak zachte woordjes tot het paard. Het mocht niet baten, het holde maar door. Tot het buiten adem op een open plek bleef staan uithijgen.
Toen we terug bij de boer kwamen, zei hij dat de helft van de ruiters met dit paard te voet terug kwam. Ik had het overleefd, op het paard.
Jef LINGIER