Hersenen kunnen soms rare kronkels maken. Toen ik deze morgen opstond, was het eerste waar ik aan dacht: de zeewijding in Oostende waar ik destijds als figurant in mee liep. Jaarlijks zegende de bisschop op 15 augustus de zee. Om dit mogelijk te maken was ik quasi verplicht mee te lopen in een processie. Vanaf het tweede leerjaar - zegge en schrijve 1956 - droeg ik er een vaandel in.
Ik voelde me er belachelijk mee, een vod met onleesbare letters, dat maar niet wilde wapperen. Het hing altijd slap, ondanks de zeewind.
Onderweg richting zeedijk stond ik meestal stil. Wachten was de boodschap. De toeschouwers stonden in dichte scharen opeen gepakt. Ook mijn ouders en Pee Jef keken reikhalzend uit naar mijn komst.
Toen ik het jaar daarna weer verscheen met mijn flutse vaandel, hoorde ik Pee Jef zeggen: "Verdomme, weer met die stomme vlag."
Wanneer ik veranderde van school werd ik gepromoveerd tot schildknaap. In de meisjesschool kleedden juffen mij om: kousenbroek, helm (zij het in plastic), boezeroen, laarzen en ook nog bruine schmink op mijn gezicht. Wat die laarzen betreft, het waren eerder sloflaarzen waar je op een collectief ritme monotoon – slof slof - mee slofte. Met mijn groep liep ik achter de ridders te paard. Dat waren niet alleen knappe ridders, maar vooral ook zeer knappe dames die in amazonezit zaten. Hun boezem schommelde mee in hun décolleté. Daar kon ik mijn ogen niet van afhouden. Dat was eigenlijk mijn enige verstrooiing. Toen ik voorbij Pee Jef slofte riep hij luid zodat iedereen het kon horen: "Eindelijk is hij verlost van die vlag."
Toen ik na deze daad van christelijke zelfopoffering huiswaarts fietste en groen en blauw uitsloeg van de honger verlangde ik naar de kroketten die ik de avond tevoren in de chapelure had gerold.
(Jef Lingier)