Donderdagmiddag. Eén zitplaats was er nog in De Kroon. Ik nam ‘Het Laatste Nieuws’ van de kachel – ja, je moet iets lezen – bestelde in het voorbijgaan een Sportzot en ging zitten. Rare combinatie toch hè, ik ging zitten. Hoe kun je nu gaan en zitten? Daar had ik nog nooit bij stil gestaan. “Dat is weer zo iets waar ik me vannacht mee kan bezighouden als ik de slaap niet kan vatten”, dacht ik nog.
Bij het doorbladeren van de krant zag ik uit mijn ooghoeken dat de man naast me mij opmerkelijk ongemerkt van onder de klep van zijn ‘klak’ in het oog zat te houden. Een oud-leerling misschien? Hoewel hij er zeker zo oud uitzag als ikzelf, vond ik.
“Ik lees al je columns”, zei hij ineens, zonder aanleiding. “Da’s fijn, daar schrijf ik ze voor”, bromde ik terug. Het was één van die middagen waarop ik niet zoveel behoefte had aan een gesprek. Hij schoof dichterbij. “Ben je ermee gestopt?” vroeg hij. “Het is al zo lang geleden dat ik er nog eens een in Internetgazet gezien heb.”
Ik vertelde hem dat hij dan toch niet goed gekeken had. Dat er trouwens deze week nog een in stond. Dat vond hij sterk. “Waarover ging die dan?” wou hij weten. “Over Maria van Bourgondië? Die ligt in een praalgraf in Brugge. Wat heb je er dan over geschreven?” Ik zei dat hij dan beter mijn stukje zou lezen en dat ik dacht dat Maria van Bourgondië, vermits ze in Brussel geboren was en woonde, ook wel in Brussel begraven zou zijn en niet in Brugge. Dat had ik dus beter gezwegen. Hij zat het al op te zoeken en kraaide triomfantelijk: “Voilà, hier sè! Haar grafmonument bevindt zich in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge.”
Ik kan mezelf meestal heus wel relativeren. Heel soms kan ik zelfs hartelijk lachen met mijn stommiteiten. Nu lukte dat niet. Ik gooide mijn krant iets krachtiger op het tafeltje zonder ze terug in vorm te plooien (wat een snertkrant vond ik dat ineens!), betaalde met de kaart bij Pauline aan de tapkast en stapte naar de deur met, denk ik, het schaamrood op de wagen.
Ik herinnerde me opeens die prof pedagogie die me lang geleden op het hart drukte: “Nooit tegen leerlingen toegeven dat je iets niet weet. Zeg dan liever: ‘Dat is een interessante vraag, daar zal ik eens alles over opzoeken’.”
Bij het buitenstappen heb ik er mezelf met ingehouden tegenzin toe kunnen brengen om de ‘man met de klak’ nog een fijne dag te wensen. Het is driehonderd éénendertig stappen tot thuis (ja, ik heb ze al eens geteld), maar al voor ik zo ver was, voelde ik me een héél klein beschaamd ventje.
Chel Driesen