In Nederland, waar ik toch wel vaak kom, heb ik deze uitdrukking nog nooit horen gebruiken. Om van ‘straffe toebak’, dat dezelfde betekenis heeft, maar te zwijgen. Het is dus ‘Vlaams Nederlands’ en mensen gebruiken het om aan te geven dat iets wat heel moeilijk of vrijwel onmogelijk lijkt, toch gebeurt. Mijn neef beweert bijvoorbeeld dat een Nederbelg die toch een goede buur blijkt te zijn, straffe toebak is.
Wie mijn stukjes wel eens leest, weet dat ik helemaal niks tegen onze Noorderburen heb. Integendeel. Ik ben zelfs een ‘neerlandofiel’. En één van mijn beste vrienden is een Nederlander uit het Noordbrabantse Diessen. Maar ik kan niet ontkennen dat ik moest gniffelen toen ik van de week uit de mond van een andere vriend – ja, ik heb er minstens twee! – een Latijns citaat hoorde. Hier komt het: O crassum ingenium! Suspicor fuisse Batavus. Het komt van niemand minder dan de grote Erasmus van Rotterdam, gaat over een man die hij ontmoet had en betekent zoveel als: O stomme kloot! Ik vermoed dat het een Hollander was. Ja, geleerden van die tijd spraken Latijn onder mekaar.
Maar eigenlijk wou ik het over echt ongewone dingen van tegenwoordig hebben. Nee, niet over Trump die binnenkort Zelenski een knuffel van jewelste geeft of over Poetin die een vredesduif op de revers van zijn jas laat naaien, maar over gewone ongewone dingen van elke dag.
En zeg nu niet dat je zelf nog nooit zo iets hebt meegemaakt! In mijn geval is het gisteren zelfs twee keer gebeurd op één dag. Ik had mijn zoon in Engeland al een tijdje niet meer gebeld, vond mijn vrouw. Dus zoek ik mijn GSM-toestel en terwijl ik naar het onding grijp, begint het te zoemen. “Hoi pa, wat voor weer is het in België?” Even later zoek ik die Erasmus van hierboven op in een boek over belangrijke mensen uit de zestiende eeuw. Ik sla het open en precies op die bladzijde staat een paginavullend portret van de theoloog uit Rotterdam! Straffe kost toch!
Maar nog straffer. Een kennis van me werkte in een fabriek in Overpelt. Af en toe konden houten dingen die hij daar gebruikte ook wel eens thuis van nut zijn. Praktisch als ik ben vroeg ik hem hoe hij dat spul dan thuis kreeg. “O, die gooi ik in het kanaal”, zei hij. “Dan fiets ik naar huis – in Sint-Huibrechts-Lille nota bene – en daar vis ik het er weer uit.” Pas veel later ben ik aan zijn verhaal beginnen te twijfelen, toen ik toevallig vaststelde dat het kanaalwater naar de andere kant stroomt.
En gisterenavond in De Kroon ving ik flarden van een gesprek van de groep op die naast me zat. Iemand had het over zijn schooltijd. Hij had ooit mondeling examen afgelegd, beweerde hij, voor het vak technisch tekenen.
Mij verbaast niks meer.
Chel Driesen