Het is eigenlijk niet om te lachen. Jaak, een goede kennis van me, lijdt aan somnolentie. Je zou dat kunnen vertalen als ‘slaapzucht’. Hij vertoont de neiging om op de gekste momenten in slaap te vallen. En dat is dan niet zo maar een dutje, hij ronkt erbij als dat oude koffieapparaat van ons. Bovendien doet zich bij de brave man het verschijnsel ‘slaapapneu’ voor. Ken je dat? Hij houdt, áls hij slaapt, om de haverklap korte tijd op met ademen. Een seconde of tien duurt dat angstaanjagende verschijnsel. Weten jullie hoe lang tien seconden kunnen duren? Net als je besluit om toch maar tot reanimatie over te gaan, komt de volgende diepe hap naar lucht. En er is een rechtstreeks verband tussen al die symptomen en het aantal biertjes dat hij consumeert.
De locatie of het tijdstip speelt daarbij geen rol, zo lijkt het. Het fenomeen kan zich voordoen terwijl hij op een barkruk zit of thuis op de sofa. En zijn zichtbare levensfuncties kunnen uitvallen bij het TV kijken of tijdens een gesprek, midden in een zin. Het is al eens gebeurd dat boosaardige gezellen in de kroeg met een viltstift zzzzz op zijn onbegroeid hoofd schreven en hem met kruk en al buiten op het terras positioneerden. De houding waarin hij zat bood voorbijgangers zicht op een levende kopie van ‘De Denker’ van Rodin. Menig passant is even in bewondering blijven toekijken. Toen Jaak eindelijk ontwaakte, maakte hij geenszins een verwarde indruk, zelfs geen verbaasde. Hij nam bedaard de kruk onder zijn arm, stapte weer naar binnen en nam verder deel aan de gesprekken alsof hij nooit weg geweest was.
Als Jaak iets doet, dan doet hij het immers met overtuiging. Weinigen is het gegeven om hem van zijn stuk te brengen. Als hij denkt, dan denkt hij, als hij al eens iets drinkt, dan drinkt hij en als hij slaapt, is hij niet wakker te krijgen. En wat dat doorzettingsvermogen betreft, vraag dat maar eens aan zijn zweefvlieginstructeur. Als je hem nog kunt vinden tenminste. De arme man is bij de landing na Jaaks derde poging tot examenvlucht uit het nog rollende toestel gesprongen en luid krijsend de bossen bij De Keiheuvel in gevlucht. Sindsdien, zo wordt in de omgeving verteld, is hij maar een paar keer meer door omwonenden gezien.
Nadien heeft Jaak zich ergens in Genk op het ‘karten’ gestort. Een mens moet toch wat te doen hebben in zijn vrije tijd. Na drie ritten heeft de man die daar het bewind voert hem bedremmeld gevraagd om best toch maar een andere hobby tie kiezen. Eentje die meer bij hem past.
Hoe zou het toch komen dat ik me, telkens als ik aan Jaak denk, weer aan overdrijvingen bezondig?
Chel Driesen