Voor wie het zelf nog niet gemerkt heeft: het is lente. En vanmorgen hebben we voor de eerste keer buiten gegeten. Op het terras, uit de wind, wees de thermometer om half negen al twintig graden aan.
Terwijl ik klokvast mijn geroosterde sneetjes met kaas naar binnen werkte, kregen we bezoek van volgens mij dezelfde houtduif die al de hele week pogingen onderneemt om een nest te bouwen boven op de terraskast. Ik herken ze (?) aan een lichter gekleurd vlekje net boven het rechteroog. En ik ben vast besloten zijn/haar bouwplannen te verijdelen. Nee, ik moet ze niet, die logge fladderaars.
Om te beginnen zijn die ellendige dakschijters al bijzonder dom. Ik heb er al eens eentje twee keer op één dag tegen hetzelfde venster zien knallen. Bovendien kennen ze geen enkele gêne: ze bedrijven schaamteloos de liefde terwijl je twintig meter verder aan je koffie zit te slurpen. En niet één, maar tig keren! En dan dat enerverende monotone zangrepertoire! Eén nummer kennen ze en het gaat als volgt: kort lang kort. Soms komt er nog een nog korter punt achter de zin. En dan heb je het hele concert gehad. De enige variatie is het volume waarmee de corpulente doffer (?) zijn al even dikke duivin aan de haak probeert te slaan. Vanmorgen waren ze met een tiental concurrenten hartstochtelijk bezig in een straal van zo’n vijfentwintig meter. Wat een
kakafonie!
Ik heb me laten vertellen dat er mensen zijn die dat mooi vinden. Gotsamme!
Trouwens, weten jullie wie van de twee, de doffer of de duivin, het nest bouwt? Zou er in hun universum ook zo iets bestaan als lgbtq+? Ik heb, mijn geconcentreerde waarnemingen ten spijt, nog nooit een genderverschil kunnen ontdekken. Niet als ze vlogen en al evenmin als ze arrogant rondtippelden. Ja, de laatste zal wel het mannetje zijn. Maar zeker weet ik het niet.
Overigens, wist je dat er ooit een duif, die voor de geallieerden boodschappen overbracht tijdens de oorlog, plechtig een hoge Amerikaanse militaire onderscheiding ontvangen heeft? Hij – ja, Wikipedia wil weten dat het een doffer was – heette Joe en kreeg de Dickin Medal voor bewezen diensten. Hij diende in Italië en Noord-Afrika. In 1957 verhuisde hij, na een kort verblijf in Fort Mommouth (New Jersey) naar de zoölogische tuinen van Detroit.
Even overvalt me de gedachte dat ik mijn strenge oordeel over het nut van hun bestaan misschien toch maar moet nuanceren. Maar dan denk ik weer aan dat nest tegen de buitenmuur van De Kroon en hoe daar op een keer een fameuze dropping recht in een vers getapt glas Tripel van Westmalle plonsde. De klant die het besteld had, was het huilen nabij.
Nee, viezeriken zijn het.