We passeren dagelijks langs het kapelletje op de hoek van onze straat. Het verkleinwoord voor de kapel is op zijn plaats, want groot is het niet. Toch kan je er niet naast kijken. Vooral omwille van de bloemen. Die staan er nooit verwelkt bij. Of ‘
verswenseld’, zoals ze in Lommel zeggen. Maar ondanks onze dagelijkse passage, komen we zelden of nooit de mensen tegen die het onderhouden. We zien ze niet, de mensen die de vlaggetjes ophangen, het onkruid plukken en de bloemen water geven. Alsof ze het stiekem of ’s nachts doen.
Op de ochtend van wat een snikhete weekenddag beloofde te worden, trokken we de voordeur vroeg achter ons dicht voor een nog frisse wandeltocht. Het ontbijt hadden we net achter de kiezen. Ik zag ze meteen toen we buitenkwamen. Het was de kapelletjesmevrouw. Het is wellicht haar eerste werk van de dag, was mijn eerste gedachte toen we ze zagen. Misschien zelfs voor haar boterham met koffie. Met de gieter in haar hand stapte ze terug huiswaarts. De bloemen bij het kapelletje drupten een beetje na. Alsof ze nog even ‘dank u’ wilden zeggen. Wat kan een beetje water toch wonderen doen, dacht ik. Was het bij mensen ook maar zo eenvoudig, als die ‘verswenseld’ zijn. Enkele druppels water en hup, kop terug omhoog. Misschien dacht de mevrouw hetzelfde, want ze stopte even bij de begrafenisondernemer. Die ligt op de andere hoek van de straat, tegenover het kapelletje. Het ligt soms allemaal dicht bij elkaar, meende ik te zeggen. Net als in het leven. Ze keek naar de overlijdensbrieven die de begrafenisondernemer telkens op de deur van zijn winkel hangt. Misschien keek ze wel of het dezelfde mensen als gisteren waren. “Gelukkig hangen er soms ook geen brieven”, was mijn laatste vroege gedachte, waarna we verder stapten.
Rudi Lavreysen