Jullie kennen wellicht het verschijnsel ‘fantoompijn’. Dat is pijn – soms hevig – die mensen voelen in een geamputeerd lichaamsdeel. Behalve een ondraaglijke foltering voor de betroffen persoon moet het, neem ik aan, ook buitengewoon frustrerend zijn voor zijn/haar arts. Hoe behandel je immers iets wat er niet is?
Over een maand ga ik verhuizen. Ik verlaat dan mijn goeie oude Kerkstraat en wend de steven naar het Adelbergpark. Een nieuwe biotoop met nieuwe stimuli en – wie weet – nieuwe inspiratie. En nu al droom ik vaak van de dingen die ik zeker zal missen. Geen leuke lift meer die om de paar weken dienst weigert. Bij voorkeur in het weekend. Geen Jef Mertens die vriendelijk wuift van op zijn dakterras als ik door het venster van mijn werkkamer kijk. Geen kerkklokken die me om 7 uur ’s ochtends vrolijk uit mijn bed beieren. Geen ‘Kai’, de onovertroffen postbode, die even oprecht verdriet toont als ikzelf, als hij weer eens een bekeuring in mijn bus stopt. Ik zal het immer stralende apothekeresje ’s morgens niet meer de zaak zien binnenstappen. Ik weet niet eens hoe ze heet, maar o wat zal ik ze missen. Haar loutere verschijning was in staat om het rotste ochtendhumeur in een mum van tijd om te toveren in hoopvolle verwachting van wat de nieuwe dag voor creatiefs brengen zou.
Dat is allemaal afgelopen. En het besef dat ik aan nieuwe dingen ook wel gehecht zal geraken, kan me maar matig troosten. Het gevoel van ‘partir, c’est mourir un peu’ blijft als een hardnekkige nevel over mijn toekomstlandschap hangen.
Waarom ik dan toch besloten heb om weg te gaan? Misschien omdat ik ginds een eigen siertuintje heb en een eigen garage. Of omdat het Cultuurcentrum De Adelberg er vlakbij ligt. En het gegeven dat ook de afstand tot dat andere cultuurcentrum, De Kroon, dan nog kleiner is, verguldt de pil ook wel een piepklein beetje.
De laatste weken duiken er in mijn dromen hele rare voorwerpen op. Ze verschijnen nu eens schielijk om dan weer even plots te verdwijnen. Alsof ze in de grond zinken. Ze hebben een vorm die ik tot pas geleden niet goed omschrijven kon. Maar er zitten wel duidelijk flikkerende lichtjes op. Aan en uit! Bliep, bliep! Wat zou het zijn? Ik slaag er maar niet in ze thuis te wijzen. En toch, ik weet het zeker: ik heb ze ooit gezien. Lang geleden. Hier, in de buurt van het Kerkplein.
Toen ik onlangs door de Bondgenotenlaan in Leuven wandelde, werd ik er ineens brutaal in levenden lijve mee geconfronteerd. Buspalen! Boven de grond! De schok van de herkenning trof me als een mokerslag. Mijn partner moest me even ondersteunen.
Lap! Ik ben dus al het slachtoffer van fantoomheimwee. En ik ben hier nog niet eens weg.
Chel DRIESEN