Wie ooit een quiz georganiseerd heeft, kent dit woord ongetwijfeld. De teams moeten immers een naam opgeven en altijd is er wel eentje bij die zich – zeer bewust van de originaliteit van hun vondst – ‘Kwistetwel’ noemt.
Achteraf toont de uitslag trouwens vaak aan dat ze het helemaal niet wisten. Maar dat terzijde.
En ik wist het wél! Ik had het trouwens voorspeld! Hangjongeren zijn niet wintervast. Ze komen pas in het voorjaar weer te voorschijn, als de temperaturen wat draaglijker worden. In het vorige hangseizoen hadden ze hun basiskamp opgeslagen in de buurt van de achteringang van het cultuurcentrum. Getuige daarvan: de steeds weerkerende drankblikkentroep in de hoek van de vijver aan die kant. Een taalkundige kon er zijn / haar hartje ophalen aan het bijzondere idioom (‘Zwijg uwe mond toe, jong!’) dat door de ‘hangers’ van beider kunne gebezigd werd. In de mijnstreek heb je ook zo’n fenomeen: het ‘Putvlaams’, wat leidt tot ontmoetingsvragen als ‘Wa make’ (Hoe gaat het ermee?). Als zulke zinnen dan in een VTM-reeks voorkomen, ondertitelen ze het als ‘Alles goed, moedertje’? of iets in die aard. Tja. Echte grapjassen daar bij die VTM. Zeker als het over Limburg gaat.
Die hangabonnees zijn er dus terug. Ze hebben hun kwartieren weer betrokken.
Maar, net zoals planten zich ’s winters onzichtbaar ondergronds vertakken: er is minstens één splintergroep ontstaan. En hun leden bivakkeren sinds een paar weken helemaal aan de andere kant van het Adelbergpark. Ook zij voelen zich daar klaarblijkelijk vrij en onbespied. En ’s ochtends blijft er me bij elke bank een smurrie achter! Zij spreken een onvervalst verkavelingslommels, dat wel. Er hangt geen allochtone aura rond. Maar de rotzooi die ze achterlaten oogt even afstotelijk en stinkt soms even hard.
Raar toch hoe mensen – niet alleen jongeren – zich gedragen als ze denken niet in de gaten gehouden te worden. Zo moet je, als je bij een verkeerslicht naast een andere auto staat te wachten, eens letten op wat de chauffeur naast je uitspookt. Moet je echt eens doen. Als je niet te vies gevallen bent toch. De laatste keer dat ik zo iemand bespioneerde – ik lieg niet – speelde zich het volgende tafereel af. De man peuterde in zijn neus met een overgave, een betere zaak waardig. Héél diep ging hij. En toen – je gelooft het niet – bestudeerde hij aandachtig de vangst op het topje van zijn wijsvinger. Vervolgens stak hij de kronkel – staat jullie toiletdeur open? – met onmiskenbaar genoegen in zijn mond. Toen vertrok hij. Hij reed in een BMW. En hij droeg een stropdas. Nette man dus.
Achter mij begon er iemand ongeduldig te claxonneren. Ook voor mij was het groen geworden.
Jaja! Zenuwenlijder! Kwistetwel!
Chel DRIESEN