Pas als je iemand hebt
die met je lacht en met je grient
dan pas mag je zeggen:
ik heb ‘n vriend.
Het is een cliché zo groot als de Taj Mahal en zelfs Toon Hermans trapte met zijn poëtische definitie een wagenwijd openstaande deur in. Maar toch wil ik het er nog eens over hebben: een mens heeft niet zo veel vrienden in zijn leven. En dat hoeft ook helemaal niet. Een echte vriend betekent immers zóveel voor je dat één of twee exemplaren wel volstaan.
Kameraden? Ja. Mensen die je vriendelijk goedemorgen wensen als je je kop voor de eerste keer die dag buiten steekt. En je kunt zien en horen dat ze het menen. Buren die je brievenbus netjes leegmaken als je eens met vakantie gaat. Of die bezorgd informeren of het al wat beter gaat nu. Vaag bekende gezichten die je op een drankje trakteren in de kroeg, want ze hebben nog les van je gehad. En dat was ‘plezant’. Het percentage fijne mensen overtreft gelukkig de zuurpruimen, die moeten uitkijken om niet op hun lip te trappen als ze zich voortbewegen.
En het werkt aanstekelijk. In mijn vorige buurt, in de Kerkstraat, zag ik vrijwel elke middag een wat oudere, deftig geklede heer. Hij keek altijd even stuurs en zei nooit iets als hij me rakelings voorbijging. Tot ik besloot over te gaan tot een unilateraal vriendelijkheidsoffensief. Vanaf die dag sprak ik hem telkens aan. “Goede middag meneer.” “Fijn weertje, niet?” “Wat is het weer druk, hè!” Vier keer heeft zijn nurksheid het van mijn vermetele aanpak gewonnen. De eerste drie dagen volgde er geen enkele waarneembare reactie. De volgende middag trokken zijn wenkbrauwen zijn gezicht al in een verwonderde plooi. Op dag vijf klonk er een duidelijk hoorbare “Middag!”terug. En binnen de maand moest ik het gesprek dat hij dagelijks met me aanging, met een of andere smoes afbreken wegens tijdgebrek. Sindsdien weet ik het: mensen, hoe nors van aard ook, zijn gewoon niet bestand tegen vriendelijkheid. Vriendelijkheid wint onvermijdelijk altijd! (Gôh, ik lijk Phil Bosmans wel!)
Maar het ging over vrienden. Ik heb er zo eentje die lang niet altijd mijn mening deelt. Hij is zo ongeveer tegen alles waar alle anderen voor zijn. Hij verdedigt lieden precies omdat de goegemeente ze veroordeelt. De underdog is zijn kampioen. Hij is bovendien het tegenovergestelde van wat ze tegenwoordig een ‘Gutmensch’ noemen. En toch is hij mijn vriend. Eentje die samen met me zou ‘grienen’ als dat nodig was, maar die voor het overgrote deel van de tijd samen met me lacht. Volgens grote Toon een ‘echte’ dus. “Waarom eigenlijk?” vraag ik me wel eens af.
Misschien juist omdat zo weinig mensen
mij als
hun vriend zien? Niemand houdt van me. Dus hij net wel. Waar staat die doos met papieren zakdoekjes? Ik voel dat ik onbedaarlijk ga snotteren.
Een gezond 2018, mensen!
Chel DRIESEN