Word tegenwoordig ’s morgens maar eens wakker als driekwarteeuwer. Ja, lees dit woord nog maar een keer: als vijfenzeventigjarige dus.
Ik heb het deze dagen elke morgen opnieuw: wat ga ik vandaag weer beleven? Vaak is het amusant, soms hilarisch, maar zo goed als altijd verrassend.
Zo werd ik in de vooravond in De Kroon – het was vrijdag, het begin van het weekend, en mag ik ook eens wat ontspanning hebben? – in de volgende bewoordingen begroet door een dame die wel weet dat ik samenwoon met een (ex-)kater: “Hoe gaat het met je poes, Chel?”
Je zult begrijpen dat ik schrok. Ik weet wel dat je zelfs president van de Verenigde Staten kunt worden als je mannen in je buurt adviseert om
those girls by the pussy te
grabben. Maar had ik diezelfde vraag vandaag in mijn stamkroeg aan haar gesteld, dan zat ik nu waarschijnlijk bij een onderzoeksrechter uit te leggen wat mijn drijfveren waren voor een dergelijke vrouwvernederende vraag. En of ik al behandeld werd.
Natuurlijk heb ik geweigerd te antwoorden.
Op een fietstochtje deze namiddag passeerde ik een supermarkt in Luyksgestel, waar ik wel eens eerder geweest was. Even wat kleinigheidjes aanschaffen, dacht ik. De handgrepen van de winkelkarretjes konden op eigen initiatief bij de ingang ontsmet worden. Jammer, de spuitbus met het ontsmettingsmiddel was leeg. Je handen ontsmetten met een desinfecterende gel kon ook. Pech, ook die fles was leeg. Terwijl ik me achterdochtig bekeken voelde, deed ik mijn mondmasker aan. Niemand, ik herhaal NIEMAND in de winkel droeg zo’n ding. Nee, ook het personeel niet. Ik denk dus dat het virus de grens niet over kan. Wie daar met een mondmasker tussen de rekken liep, was Belg en werd met discriminerende blikken gevolgd. Zo van “Die zal het wel hebben.”
Deze voormiddag ben ik voor de allereerste keer in mijn leven en met de nodige voorzichtigheid gemaskerd mijn bank binnengestapt. Een dame die me volgde zonder masker, maar die best een colt in haar handtas verstopt had kunnen hebben, werd prompt weer buiten gestuurd. Je houdt het toch niet voor mogelijk.
Gisteren had ik een afspraak met een paar vrienden aan het Duits militair kerkhof. Terwijl ik wat vertelde over de gemiddelde leeftijd van die absurde verspilling van jonge mensenlevens, ging mijn telefoontje. “Meneer”, zei een vrouwenstem, “de sandaaltjes zijn er.” Toen ik haar vertelde dat ik geen idee had over welke sandaaltjes ze het had, drong ze aan. “Zegt u de naam Irina Lubanski dan iets?” vroeg ze.
Als Irina, mooie naam overigens, dit leest: de sandaaltjes zijn er.
Chel DRIESEN