Nee, ik geraakte maar niet aan de gang deze week. Er waren nochtans triggers genoeg die mijn
inspiratie leven hadden kunnen inblazen.
De nieuwe coronamaatregelen bijvoorbeeld.
Ik twijfel er niet aan dat het nodig is, hoor. We moeten wel streng zijn om die vreselijke pandemie de
wereld uit te helpen. Maar de verwachtingen waren hoog gespannen en na de persconferentie van
onze regering(en) bleven we toch een beetje met een kater achter, niet? Het had echt iets van een
dooie mus waarmee we blij gemaakt werden.
Maar het kon mijn humeur niet bederven. Ik had deze week immers al een drietal goede voornemens
gemaakt. Zo ging ik er niet meer over mopperen dat De Kroon nog steeds troosteloos gesloten op de
hoek van de Gasstraat en de Molsekiezel stond te staan. Ik zou mijn leedvermaak bedwingen over de
Nederlanders die nu wél overal met mondkapjes rondlopen. En ik zou niet meer dan twee personen,
uit mijn eigen bubbel dan nog, binnenlaten. Ik voelde mij een beter mens worden.
Tot donderdagmorgen. In het programma
‘De wereld van Sofie’ op Radio Eén ging het erover dat
iedereen zich wel eens ooit als een hufter gedraagt of gedragen heeft. Er volgden allerlei
bekentenissen van berouwvolle zondaars. En zelf herinnerde ik me opeens glashelder die keer in de
lagere school, toen ik een klasgenoot liet opdraaien voor iets wat ik mispeuterd had. Hij kreeg straf.
Ik niet. En als ik toen ook maar een greintje dapperder geweest was, had ik hem makkelijk kunnen
redden. Niet dus. Verdomme wat had ik daar ineens spijt van! Iets dergelijks ging me nooit meer
overkomen!
Maar ik wou het dus vooral over de ‘versoepelde’ maatregelen hebben. Het blijft wel streng in ons
landje. En ineens doen wij het een stuk beter dan de Nederlanders en de Duitsers. Onze federale
premier had het zelfs over licht dat we beginnen te zien aan het einde van de – weliswaar lange –
tunnel. Oei! Voor me op het salontafeltje ligt zo’n geborduurd lapje met de wetten van Murphy en ik
vertaal voor de vuist even uit het Engels wat Murphy daarvan vindt.
Het licht aan het einde van de
tunnel, komt van de koplampen van een aanstormende trein. Lap!
Murphy dus, de optimistische geestelijke vader van de ijzeren wet dat
als iets fout kán gaan, het ook
fout zál gaan. Van dergelijke hartverwarmende uitspraken kan een mens als ik echt opfleuren!
Ik zit in mijn relaxzetel TV te kijken. Op een mooi langwerpig bord met plankje dat ik onlangs van een
dierbare gekregen heb, staat een dampende kop koffie en daarnaast ligt een lekkere boterham
hapklaar. Jan Jambon spreekt me toe. “We moeten die kleine beestjes doodmaken”, zegt hij.
Verdomme toch! Die kleutertaal alweer. ‘Kleine beestjes’! Trouwens, een virus is geen beestje. Een
virus leeft niet eens! Door mijn opwinding slaagt mijn boterham erin te ontsnappen. Op het
vloerkleed! Dju toch!
En wat zegt Murphy daarover?
De kans dat een boterham met de belegde kant naar beneden valt, is
recht evenredig met de prijs van het vloerkleed. Deze keer is zijn redenering fout: mijn
vloerkleed komt uit de kringloopwinkel en kostte € 20.
Chel DRIESEN