...en schepen vergaan, maar onze vriendschap blijft eeuwig bestaan… Ik las deze gevleugelde woorden vorige week in een boekje dat me trots getoond werd door het dochtertje van kennissen. ‘Poezie’ heette dat boekje, zei ze. En alle vriendinnetjes van de klas hadden er hun diepste zielenroerselen al in geuit. Mijn opmerking dat ‘poëzie’ echt wel die twee puntjes op de e nodig had, weigerde ze te geloven. Een o, gevolgd door een e, moest uitgesproken worden als de oe van koe. Of dacht ik soms dat ze niet kon lezen? Op het derde leerjaar zat ze al! Overigens, alle kinderen van haar klas noemden dat boekje een ‘poezie’. Ja, behalve die jongen, Kurt, die altijd alles beter dacht te weten. Die had in haar poezie dan ook niks mogen schrijven. Geen enkele jongen trouwens. “Jongens zijn zo stom.”
Leve de karamellenverzen dus! In een rolluikkast naast mijn schrijftafel bewaar ik een grote metalen koekendoos vol foto’s en wenskaarten. Het duurt soms jaren voor ik er eens in kijk. En gisteren was het weer zo ver. Ik vond er de kaart van een vriend die me feliciteerde met mijn huwelijk. Drieënvijftig jaar geleden dus.
‘Bonk, elk jaar een jonk!’ stond er in hanenpoten op. Ook toen wemelde het in onze contreien blijkbaar al van uitzonderlijke poëtische talenten! Het menu van het feestmaal zat er ook bij:
‘Sla een kruis en doe als thuis’, zo begon het altijd. En dan volgden de obligate gerechten:
koninginnehapje en natuurlijk de absoluut verplichte
ossentong in madeirasaus. Mijn schoonbroer at dat niet.
“Ik ga toch niet opeten wat een beest in zijn muil gehad heeft”, zei hij dan.
“Nee, geef mij maar een eitje.” En onderaan op die kaart stond dan steevast:
‘Heer heb dank voor spijs en drank.’
Als de boel maar rijmde. Dan was iedereen al zo goed als tevreden. Zo bekeken had Eddy Wally best ook wel de Nobelprijs voor literatuur mogen krijgen. Ik bedoel maar, wat had Bob Dylan dat onze Eddy niet had? En dan is er ook nog de vrouw van stervoetballer Sven Kums die, toen Sven de gouden schoen kreeg, stijf van bewondering, de volgende regels over haar man aan het papier toevertrouwde:
‘Het is mooi dat we dit samen mogen beleven. Mijn hele lichaam stond er zelfs van te beven.’ Nou, het mijne niet minder als ik dit lees. En het wicht dreigde ermee om de krantenlezers elke week een stukje wereldliteratuur van dit kaliber in de maag te splitsen. Gelukkig heb ik er sindsdien niets meer van vernomen.
Heb je het gemerkt, stiekem heb ik het in dit stukje toch alweer vierhonderd zesendertig woorden lang over taal gehad!
En blaas maar krachtig op de fluit, want nu is dit columpje uit!
Chel DRIESEN