Terwijl ik aan mijn computerklavier zit, in verwoede pogingen om er een column uit te rammelen, dwaalt mijn blik even af naar mijn binnentuintje. Als ik niet weet waar het over moet gaan, dwaalt mijn blik wel eens meer af.
De resterende vruchten op mijn vijgenboom lijken hun inspanningen om nog te rijpen nu wel voorgoed opgegeven te hebben. Maar de zon schijnt uitbundig voor de tijd van het jaar. Even een luchtje scheppen. Als ik door de voordeur naar buiten stap, regent het pijpenstelen. Kermis in de hel! Niets is wat het lijkt.
Ik heb al herhaaldelijk kennis gegeven aan mijn spijt over het gebrek aan kennis van spreekwoorden, zegswijzen en gezegdes bij onze jongeren. Zouden ze nog weten wat dat betekent, kermis in de hel? Of, ‘Hij kwam van de regen in de drup’?
Er zijn er natuurlijk ook bij die je even met de wenkbrauwen doen fronsen. ‘Regen in mei, dan is april voorbij’ bijvoorbeeld. Ja, zo kan ik het ook. En in mijn studententijd hielden wij ons wel eens bezig met het verzinnen van onbestaande zegswijzen. De beste vind ik nog altijd: ‘Zomerke warm, winterke koud’.
Maar ik was er eigenlijk mee begonnen dat dingen vaak anders zijn dan ze op het eerste zicht lijken. Is het jullie nog nooit overkomen dat je per fiets iemand passeerde die je rugsgewijs dacht te herkennen? Zelf heb ik zo iemand onlangs nog in het voorbijsteken een flinke klap op zijn schouders gegeven. “Trap eens wat door, jongen”, riep ik hem ook nog toe. De man viel bijna van zijn fiets. Hij bleek me van haar noch pluim te kennen. Gênant hoor!
En dan denk ik ineens aan mijn vader. Hij, een Kempense boer, had absoluut geen interesse voor de zee. En toen moest hij eens mee op familiebezoek naar Brugge. Die mensen, die wisten dat hij de zee nog nooit gezien had, dachten hem een plezier te doen met een ritje naar Knokke-Heist. Het was vrij donker weer. “Al van ver zag ik een enorm groot stuk precies zwartgebrande heide”, vertelde hij. “En dat was dus de zee. Ik moest ook nog mee stappen tot aan het water. Het waaide. Mijn oren zaten vol zand.” Terug thuis beweerde hij niet goed meer te horen. Tegen de dokter, die wat later voor een van mijn zussen aan huis kwam, zei mijn moeder: “En onze Door hoort niet goed meer, zegt-ie.” “Hoort hij niet goed, of luister hij niet goed?” vroeg dokter Finoulst nog. Maar zijn rechteroor werd uitgespoten. Pa kreeg een bakje in de hand om de vloeistof op te vangen. Hij hield het, tot ons groot maar veiligheidshalve ingehouden jolijt, onder zijn linker oor.
Wij zijn buiten gaan lachen.
Chel DRIESEN