Het verschijnsel ‘vakantielief’ zal in deze coronazomer nauwelijks of niet voorkomen, las ik vanmorgen in mijn krant. We kunnen immers niet naar het buitenland en die tropische vakantiebestemmingen waren elk jaar weer de vruchtbaarste voedingsbodem voor talloze amoureuze avonturen. Menige liefdeseed werd er daar op die zwoele stranden gezworen voor eeuwig en altijd, met de blik in de peilloze dieptes van elkaars ogen. En het is maar de vraag of we moeten treuren omdat we deze vloedgolf van diepgemeende en zwaar doorvoelde emoties nu eens een jaartje zullen moeten missen. Hoeveel harten zijn er inmiddels niet – ook weer voor eeuwig en altijd – gebroken omdat Kevin een maand na de eedaflegging al niet meer antwoordde op de hartstochtelijke mailtjes van Sheila? Hoeveel papa’s en mama’s hebben er maandenlang een dagtaak aan gehad om het onheelbaar gebroken hart van zoonlief te helpen lijmen? Hij wou immers zijn studies stopzetten en ging zeker sterven van verdriet omdat zijn Naomi van de aardbodem verdwenen leek. Nee, ook in de ijle wereld van de liefde is het niet alles goud wat er blinkt.
Even naar een wat trivialer thema nu. Maar ook daar zal vlug duidelijk worden dat schijn vaak bedriegt. Wist je dat er op de Canarische Eilanden helemaal geen kanaries in het wild voorkomen? En op de Maagdeneilanden – zo meldde me mijn vriend Ad – is het al net hetzelfde. Ook daar zal je geen kanaries vinden, bedoelde hij, denk ik. Ik heb dan zelf nog wat speurwerk naar misleidende namen verricht en ontdekte dat er op de Kaaimaneilanden dan weer wel een heleboel maagden voorkomen. “Logisch”, vond Ad. “Met al die spitssnuitkrokodillen wil daar geen man naartoe!”
Ik ben van plan om mijn lezers in een van mijn volgende columns te updaten aangaande de etymologische achtergronden van suggestieve plaatsnamen als Zottegem, Jabbeke (klemtoon op de eerste e!) en Kotshoven. In Kotshoven ben ik trouwens al een paar keer geweest en ik vind het een van de mooiste plekjes van de fruitstreek. Overigens, ook de inwoners die ik er ontmoette leken me betrekkelijk normaal.
En dan nog dit: eergisteren in De Kroon. De hitte heeft me naar binnen gedreven. Pierre, de best ingelichte en meest gerenommeerde analyticus van alle gebeurtenissen in Lommel, zit aan het tafeltje naast me. Een gemaskerde jongedame begeeft zich naar het toilet. Een frisse verschijning voorwaar. In haar rechterhand draagt ze een ondefinieerbaar stukje textiel. Twee lintjes bengelen ernaast. Ik zie Pierre denken. De elastiekjes van haar masker kunnen het niet zijn: dat heeft ze op. “Zou dat haar beha dan zijn”, vraagt hij zich bijna luidop af.
Als ze terugkomt, is het ding weg. “Ze zal hem terug aanhebben”, zucht hij gerustgesteld.
Chel DRIESEN