Donderdag 18 maart. Gisteren heb ik voor het eerst sinds jaren Saint Patrick’s Day in mijn eentje gevierd. Een paar gelijkgestemde Ierlandfanatieke vrienden gebeld voor een videogesprek. Op de achtergrond speelt een CD van The Dubliners. Een blikje Guinness opengetrokken om virtueel te klinken. En daarna nog maar een. Zo’n blikje met een soort bommetje erin, waar de Ierse brouwerijgigant een patent op heeft. Bij het openmaken gaat het ding sissend af en het resultaat is een ‘pint’ (een
paaint dus) die de perfectie van de getapte versie in de Ierse pubs bijna evenaart. “Ik word zo overmand door heimwee dat het fysiek pijn doet”, zeg ik tegen mijn vriend. “Ik ken het gevoel,” antwoordt hij droefgeestig. “Dat is geen heimwee, maar Fernweh,” voegt de andere toe. En op drie plaatsen in Lommel sneuvelt simultaan een derde blikje
black beauty. Diepe zucht. Wanneer zullen we er weer eens heen kunnen, naar dat groene eiland vol met shamrocks?
Trouwens, deze voormiddag probeerde zo’n wijsneus me bij de bakker ervan te overtuigen dat de shamrock, het symbool van de Ierse natie, een klavertje vier was. Prietpraat natuurlijk. Het is gewoon een doordeweeks klavertje drie. En de heilige Patrick gebruikte dat plantje bij de kerstening van de heidense Ierse Kelten, om het mysterie van de Heilige Drievuldigheid uit te leggen.
Iets anders nu. Ergens las ik deze middag: “Een schandaal begint pas, wanneer de politie er een einde aan maakt.” En dat triggerde meteen mijn rechtvaardigheidsgevoel. De politiemensen hebben het helemaal niet onder de markt deze dagen. En ze doen ongelofelijk hun best. Ik voel me dan ook geroepen om een bijdrage tot hun verdediging te leveren en zodoende tenminste een deel van hun blazoen op te poetsen.
Gisteren in de vooravond reed ik voor een uiteraard essentiële verplaatsing met een gemaskerde bubbelgenote mee naar Neerpelt. We zagen al van ver dat een paar combi’s met schel flikkerend blauw zwaailicht post gevat hadden naast een grootwarenhuis. Er stonden een man/vrouw of acht bij in fel fluorescerende hesjes. Politiemensen dus. Zou er iets spectaculairs gebeurd zijn? Hoe dan ook, ons kon niks gebeuren: wij reden aan de andere kant. Tot zo’n lichtgevende dame, driftig met een kanjer van een rode zaklamp zwaaiend, ons ook daar een parkeerstrook op stuurde. Raampje open. Haar getrainde neus snuffelde binnen naar alcoholdampen. Toen wenste ze ons een vriendelijke goede avond en vroeg ze naar de boorddocumenten. Oei, er zaten wel zes van die groene verzekeringsbewijzen in dat mapje. Allemaal vervallen. Ik gooide de rommel in het handschoenkasje overhoop. Noppes. In mijn verbeelding zag ik al een takelwagen aankomen en ik voelde de handboeien knellen rond onze polsen. Maar wie schetst mijn verbazing toen de agente, nog steeds even vriendelijk zei: “Vooruit, rijden maar. Maar beloof me dat je het geldige verzekeringsbewijs vanavond nog in je auto legt. En een veilige fijne avond nog.”
Kijk, zo kan het dus ook.
Chel DRIESEN