Maandag heb ik verbaal in de clinch gelegen met een gepensioneerde verpleegkundige. Zij beklaagde er zich over dat ‘het ziekenhuispersoneel van tegenwoordig’ geen tijd meer nam voor persoonlijk contact. “Alles draait om geld in de ziekenhuizen”, schreef ze op Facebook. “En
opservatie is die naam niet eens meer waard.” Toen ik er haar attent op maakte dat observatie echt wel met een b moet, snelde een vriendin haar meteen te hulp. “Wat voor belang hebben taalfouten tegenwoordig nog”, reageerde ze venijnig.
Nu was dat al helemaal geen taalfout, maar een spelfout, wat veel minder erg is. Maar in haar tekst stond ook vrijwel geen enkele zin op zijn poten.
Tja, ik moet toegeven dat ik me de laatste tijd wel eens voel als die roepende in de woestijn. Ik heb pas vernomen dat de taalunie besloten heeft, na een comparatief ‘als’ even goed te vinden als ‘dan’. ‘Kevin is groter als zijn zus’ dus. Dat mag voortaan. ‘
Fred sprak meer tot mij als vriend als als arts’. Te gek om los te lopen toch! En ja, daar heb ik het moeilijk mee. Gaan we dan toch nog meemaken dat ‘noemen’ en ‘heten’, ook door academici, gewoon door elkaar gebruikt worden?
Correcte taal niet belangrijk? Bevattelijk verwoorden wat je bedoelt en duidelijk begrijpen wat er van je gevraagd wordt, hoeft dus eigenlijk niet?
Het ligt toch voor de hand dat je je aan bepaalde conventies houdt! Als je een tekst wil schrijven, of dat nu met een voorhistorische kroontjespen, een robuuste ‘Tintenkuli’ of de tekstverwerker is, moet je al beginnen met leestekens te plaatsen. ‘Leestekens?’ Ik ken mensen die er nooit een gebruiken. En dan krijg je mededelingen als:
‘Jouw vader zei de burgemeester is een ezel.’ Lap! Wie is hier de ezel als ik je vragen mag? Kom, we strooien er wat leestekens door. Bedoelde je:
“Jouw vader”, zei de burgemeester,”is een ezel.” of
“Jouw vader zei: “De burgemeester is een ezel.”?
Sorry Bob, maar in die laatste versie ben jij de pineut.
Correct taalgebruik niet belangrijk? Ze begrijpen toch wat je bedoelt? Als ik een nieuwe dakgoot aan mijn voorgevel wil, is mijn wantrouwen al meteen springlevend als ik op de bestelauto van de stielman die zich aandient, lees:
‘J. Van Santen, lootchieter’. En veronderstel dat ik een blauwe goot wil, maar de man komt anderhalve meter te kort en zet er een bruin stuk tussen. Laat ik het hem dan afbreken en vervangen? Waarom? Een bruine goot doet toch even goed dienst als een blauwe!
Toen ik als dreumes een longontsteking, een ‘pleuris’ dus, opliep en dokter Van Lindt mij levensreddende injecties kwam toedienen, schreef mijn moeder naar mijn broer in Antwerpen dat onze Chel een spuit met ‘
pinneselien’ gekregen had. Nu was mijn moeder – ik spreek over de beginjaren van de vorige eeuw – maar een paar jaren naar school geweest. Maar een dokter die penicilline niet kan schrijven, zou ik niet vertrouwen. Net zo min als een verpleegkundige die klaagt over de gebrekkige ‘
opservatie’.
Chel DRIESEN