‘Vogels spotten.’ Hij zei het ietwat triest, maar met een frivool Fries accent. Die krasse knar moet ongeveer zo oud zijn als ik me momenteel voel, dacht ik bij mezelf. Mijn gevoelsleeftijd ligt dezer dagen rond de vijfentachtig. Zelf lig ik ook. Op de sofa. Ziekjes naar een Nederlands natuurprogramma turend. Instinctief zoekt mijn brein naar bekende Nederlandse vogels: Hans Kraay (voetballer en later voetbalanalist), Arie Haan (voetballer en trainer), Hans Eijsvogel (paardensportverslaggever) en Conny Mus (journalist die zijn nest vaak in het Midden-Oosten maakte). Jammer genoeg zijn ze bijna allemaal overleden. Bijna overleden, zoals ik. Excuseer, ik ben een man. Heel de week heb ik me sterk gehouden. Met corona besmette vrouw en kinderen verzorgd of toch minstens ontzien qua pesterijen en plaaggedrag. Onbewust, dat wel. Nu ik erover nadenk, was ik al enkele dagen niet helemaal in m’n hum. Ik denk dat zo’n besmetting een tijdje sluimert voordat ze toeslaat. Dat moet het zijn.
Toeslaan zit er voor mij momenteel niet in. Niet in de betekenis van aanvallen, maar al zeker niet in die van dichtklappen. Ik praat als een ekster, om maar een vogel te noemen. Tegen mezelf dan nog. Recupererende vrouw ligt al te bed en de kinderen lijken die hele omikronvariant alweer lang vergeten. Toen ik daarnet naar het toilet strompelde voor een plasje, hoorde ik ze op de bovenverdieping nog tegen elkaar ronken als waren het bonkige Canadese houtzagers in volle voorbereiding op de wintermaanden.
‘Vogels spotten!’ roep ik imiterend als ik weer lig. ‘Natuurlijk doen ze dat! Ze kunnen bijna niet anders, achterlijke Anton!’ De man draagt hoog opgetrokken knalwitte kousen, lederhosen met bretellen en een Tiroler hoed met een veertje.
Ik barst in tranen uit. Waarom maakt koorts me toch altijd zo labiel? Waarom metamorfoseer ik in koud zweet van lief, braaf huismusje naar niets of niemand ontziende spotvogel? Mensen imiterend op basis van details (mijn specialiteit) en deze dan vernietigend uitvergrotend. Als ik ook maar een greintje tekentalent had gehad, dan verdiende ik nu ongetwijfeld de kost als cartoonist.
‘Dat is dus je hobby, Theo, naar vogels kijken?’ zegt de interviewer ineens.
‘Jazeker!’ roept Theo die niet Anton heet. ‘Vogels spotten!’ Deze keer met een, naar mijn gevoel, andere intonatie. Pas nu valt me op dat hij een soort verrekijkertje rond zijn nek draagt.
Ik mag niet meer zo snel oordelen, besluit ik. De mensen laten uitspreken, desnoods zichzelf laten herhalen. Wat langer mijn kaketoe houden. Anderzijds mag ik mijn focus op details niet verliezen, want zij maken mijn dagen mooier. Ze doen me ontspannen en genieten van het leven, zelfs nu, nu ik aan het sterven ben.
Danny VANDENBERK