‘Vawawwe!’ Ik glom van trots. Een eerste grote succeservaring in mijn toen nog prille vaderschap. Ik ben immers van oordeel dat je een baby of peuter beter onmiddellijk standaardtaal aanleert dan allerlei ‘schattige’, doch infantiele alternatieven die het voor een kleine ukkepuk onnodig verwarrend maken. Voor onze kinderen dus geen ‘broem broem’ of ‘tuut tuut’, ook geen ‘camion’, maar meteen het algemeen aanvaarde ‘vrachtwagen’. Ik zou pedagogisch gelijk krijgen. Onze nageslachtjes ontwikkelden al op erg jonge leeftijd een rijke en gevarieerde woordenschat. Het feit dat ik luttele seconden later een gele speelgoedvrachtwagen van het oerdegelijke merk Tonka keihard tegen mijn voortanden gesmakt kreeg, kon de pret nauwelijks drukken. Het kereltje wilde zijn fonkelnieuwe woordje kracht bijzetten. Alle begrip voor. Ik gesticuleer ook vaak temperamentvol.
‘Vawawwe!’ Hij had het toch maar mooi gezegd! Slechts enkele weken na de veel meer voor de hand liggende ‘mama’ en ‘papa’ en niet helemaal perfect gearticuleerd, maar momenteel zou ik het zelf nauwelijks beter kunnen, dacht ik languit liggend op de tandartsstoel, een voortand missend en een totaal gevoelloze bovenlip bezittend.
Was het de verdoving of mentaal vluchtgedrag voor tandheelkundige ingrepen? Geen idee… Voor ik het besefte, gleed ik weg in mijn eigen wereldje. Soms transformeer ik dan in een of ander wild beest. Nu werd ik een lieflijk verkeersbrigaDIERTJE rond de zebrapaden van de nabijgelegen Boudewijnschool. Mijn minstens drie maten te grote, fluorescerend oranje overjas kwam tot op mijn enkels en mijn stopbordje hield ik bibberend en bevend in mijn zweterige handjes. Bijna tegen mijn neus stond een mastodont van pakweg 130 ton, al kon hij ook zwaarder geweest zijn. Ik overdrijf niet graag, zeker niet in zweterige toestand.
’t Was een van mijn eerste levenslessen: vrachtwagenbestuurders zijn sadisten. Een kleine veertig jaar geleden al maakten ze er een sport van om dienstdoende verkeersbrigadiertjes zo dicht mogelijk te benaderen, om ze aldus de stuipen op het lijf te jagen en, als het even kon, aan te zetten tot spontaan urineverlies. De keren dat ik wenste een soort pamper te dragen zoals die Michelinmannetjes die telkens bijna mijn aangezicht raakten, zijn niet op twee zweethanden te tellen.
Ondertussen zijn verkeersbrigadiertjes volwassen geworden en heten ze gemachtigde opzichters. Dat volwassen worden is mij tot op heden niet gelukt, maar machtig voel ik me soms wel, als ik onder tafel gepraat word door onze welbespraakte nakomelingen, want zonder dat zij het beseffen haal ik mijn slag nog altijd thuis. Gewillig slachtoffer van mijn eigen succes, met slagvaardige slagtanden waarmee ik om het even welke vrachtwagenband moeiteloos kapot zou kunnen steken.
Danny VANDENBERK