Ik ben vaak afwezig, doch aanwezig op een dromerige, in gedachten verzonken manier. Daardoor heb ik niet altijd de tegenwoordigheid van geest om de geestigheid van tegenwoordig te begrijpen. Combineer dat met mijn onhandigheid en mijn naïeve, kinderlijke goedgelovigheid en je hebt een ‘gedroomd’ slachtoffer voor pranks of practical jokes, de moderne versie van kattenkwaad of plagerige grapjes. Door de jaren heen ben ik er ontelbare keren aan ten prooi gevallen en sinds een tijdje roepen mijn kinderen ook regelmatig luidkeels ‘geprankt!’ in mijn richting als ze me een poets bakken, me erin hebben geluisd of nadat ze me moeiteloos in de maling hebben genomen. Liefst van al laat ik me daarna nog eens beduvelen. Dat ligt me beter. Ter compensatie mogen ze me dan een ijskoude Duvel komen brengen terwijl ik recupereer van hun fopperijen.
Voor mij is het elke dag 1 april. Wie kan incasseren, moet immers ook kunnen uitdelen. Ik zet mensen al eens graag op het verkeerde been. Niet met de botte bijl, niet door suiker in het zoutvaatje te pleuren, met propjes te schieten of aan iemands belletje te trekken, maar eerder door een welgemikt woordgrapje, een kurkachtig droge spitsvondigheid, een portie zelfspot of een gitzwarte witz. Mijn humor is soms zwarter dan roet, maar wie dat niet kan hebben, heeft pek. En wie met zichzelf kan lachen is meestal gelukkiger dan mensen die zichzelf (te) serieus nemen. Ooit schreef ik: ‘Een tumor kan op allerlei manieren bestreden worden en dat is een formidabele zaak, maar doe hetzelfde met humor en je bent ten dode opgeschreven.’ Voor één keer ben ik het volledig met mezelf eens. Leef en laat leven. Heb een beetje humor en wees wat verdraagzamer.
Gisteren zat ik niet zat in een brasserie (ja, dat overkomt me af en toe). Aan de lange tafel naast me vertoefde een groep mensen, familie of vrienden, en ze waren bijna voortdurend aan het lachen met mopjes die ik zelf nogal flauw vond. Nu ben ik allesbehalve een zuurpruim, maar verder dan een glimlachje kwam ik niet, terwijl zij telkens in een deuk lagen. Plots dacht ik: deze mensen lachen niet zozeer om de grappen, maar ten gevolge van het leven dat ze samen hebben doorgebracht. Bijna zoals Toon Hermans zei: ‘Als je om bijna niets lacht, ben je écht aan het lachen.’ Of echt dronken, voeg ik daar volledigheidshalve aan toe, me baserend op de consumptiesnelheid van het gezelschap dat ik observeerde.
Misschien moet ik de zaken ietsje wetenschappelijker benaderen. Het vermogen om iemand anders aan het lachen te brengen, wordt door evolutiebiologen beschouwd als een dominante trek. Onderzoek wijst uit dat mannen meer humor creëren dan vrouwen, vooral door hun hormoonhuishouding en testosterongehalte. Vrouwen prefereren over het algemeen dominante mannen, terwijl mannen de voorkeur geven aan vrouwen die veel lachen. Mooi op elkaar afgestemd dus, dat mag ook wel eens. Van nature lachen vrouwen vaker, harder en aanstekelijker dan mannen. Het maakt hen mooier en aantrekkelijker, zegt de wetenschap en ik heb in mijn persoonlijk leven tal van tandvlezige uitzonderingen gezien die deze regel bevestigen. Nochtans, als je een meisje aan het lachen kan krijgen, kan je haar alles laten doen. Een uitspraak van Marilyn Monroe, niet van mij, al krijg ik er rijmend en kwijlend wel allerlei vunzige gedachten bij. Tijd om af te ronden, voor ik me ronduit belachelijk maak.
Danny VANDENBERK