Alhoewel het mijn eigen keuze niet was, vond ik het een voorrecht dat ik naar Leuven mocht. In september moest ik ingeschreven worden. Moeder vergezelde me. ‘s Morgens ging ze haar zoon inschrijven en ‘s namiddags een kot zoeken. Zo was beslist. Ze nam de gelegenheid te baat om een valies met lakens en dekens mee te nemen. Zo deden we geen verloren stappen en had ik mijn beddengoed toch al ter plaatse. In de grote hal van de Alma Mater schoven lange rijen aan om het inschrijvingsgeld te betalen. Moeder gaf mij haar portemonnee. Ik schoof geduldig aan in de rij. Moe van het
rondtjaffelen in de stad, zette moeder zich op een bank. De valies met de dekens zette ik zomaar ergens neer in de immense hal. Toen ik pas goed en wel in de rij stond weerklonk er een immense "boem!" die lang nagalmende. De valies was omgevallen. Overdonderd door het gotische gebouw en doorboord door de blikken van de wachtende studenten, zette ik met het schaamrood op de wangen de valies weer recht. Ik stond nog maar net in de rij of weer: "Boem!" Moeder: "Maar Jef toch, zet die valies recht." Ik kon wel in de grond kruipen van schaamte.
‘s Namiddags gingen we een kot zoeken. Na veel ronddwalen kwamen we in de Ruelensvest aan bij een groothandel van ondergoed. "Lingerie Landeloos" stond er op een gouden plaat. Er bleken twee kamers te huur te zijn. Moeder, die erg vooruitziend was, reserveerde ook de tweede kamer. Die voorzag ze voor Roland, de zoon van een vriendin met wie ze 18 jaar geleden samen bevallen was. Toen Roland zich later op zijn kot installeerde kon hij maar niet wennen aan het geraas van het vrachtverkeer. Hij had altijd op de buiten gewoond, midden in de velden, tussen de koeien. "Gvd, ik kan hier niet leren," vloekte hij vaak. Na een goede maand was Roland vertrokken naar een ander kot waar het rustiger was. Ik bleef alleen achter.
‘s Middags at ik warm eten in studentenrestaurant Alma in de Van Evenstraat. Ik was geen held in het vinden van de weg. Omdat ik gedurende meer dan een maand het gewoon was geweest om samen met Roland naar de Alma te gaan, had ik nooit goed op de weg gelet. Samen deden we er gewoonlijk zo’n tien minuten over. Toen ik alleen moest gaan deed ik er bijna twee uur over. Ik had heel Leuven gezien. Toen ik met mijn dienblad aan de zelfbediening kwam ging men juist het poortje sluiten. Op het nippertje kreeg ik toch nog mijn portie frieten. ‘s Avonds at ik in de keuken van Madame Landeloos. Elke dag at ik een klein gesneden melkbrood met beleg. Omdat ik maar 250 frank per week meekreeg (6,25 euro) om in mijn dagelijks onderhoud te voorzien, kocht ik alleen maar salami, boterhamworst of - als het gehaktdag was - kocht ik 100 gram gehakt. Ik was een doorjager. Om de drie uur had ik honger. Om geen honger te lijden dronk ik veel koffie en ging ik elke avond om 10 uur slapen.
Tijdens mijn eerste jaar Leuven ging ik nooit op café, nooit naar de film, nooit naar een T-dansant zoals men toen een fuif noemde. Ik studeerde elke dag. Want vader had me goed op het hart gedrukt dat ik maar één kans kreeg. Het was erop of eronder. Zonder studiebeurs ging het niet. Ik zag dat anderen het wel veel breder hadden. Gerard bijvoorbeeld at elke dag grote lappen biefstuk op zijn kot. Er stond zelfs wijn en bier in zijn kamer. Soms nodigde hij mij al eens uit voor een koffie met cake of een flesje bier. Dat waren voor mij al serieuze uitspattingen, extra’s die ik niet gewoon was...
Jef LINGIER