Vijftig jaar geleden pleegde ik een diefstal. Geen bankoverval, wel een ordinaire roof. Ik beken dit, nu de zaak meer dan verjaard is.
Ik zat toen op kot in Leuven. We waren met 24 in de blok van Marcella, onze kotmadam. We aten 's avonds samen onze boterhammekes op, beneden in de eetzaal. Het was zomer en ik had aardbeien voor bij de boterham. Ik hou van aardbeien met bruine suiker. Die eigenaardige smaak kreeg ik van thuis uit mee. Zo kun je het brood deppen in geplette gebruinde aardbeien. Heerlijk! Probleem: ik had geen bruine suiker, Marcella wel, maar die was niet thuis.
Met zoveel jonge stieren rond de tafel werd er al rap gegrapt en gegrold om die suiker dan maar te jatten uit de kast van Marcella. Onze eetkamer, die aan die van Marcella grensde, werd slechts gescheiden door een doorgeefluik. Ik hees me op de kast en kroop door het luik tot aan de bruine suiker. Bij dit manoeuvre zette ik mijn knie op een kartonnen doos waaruit plots knopen te voorschijn schoten die op de vloer naar alle kanten rolden. Ik nam snel de suiker en liet de knopen liggen waar ze lagen.
Enkele uren later werd er op mijn deur geklopt. Het was Gerard, de man van Marcella, een brompot met een diepe basstem, die anders nooit in beeld kwam. Wij hadden er allemaal schrik van.
"Hedde gaai die brane saker gepakt?" bromde hij. Ik bekende met trillende stem. Ik lag echter zo goed in de schuif bij Marcella dat het incident met de mantel der liefde werd toegedekt. Dank u, lieve Marcella!
Jef LINGIER