Toen ik het boek van Ernest Claes over de dood van Victalis Vangille las, moest ik aan mijn grootvader – pee Jef – denken. Ernest Claes is passé, dacht ik eerst, maar toch, ik las het graag, geschreven in de sappige taal van de heren van Zichem. De schrijver legt filosofische vragen in de mond van simpele zielen.
Zielen, daar heb je het woord. Als een mens sterft overlijdt het lichaam en niet de ziel, schrijft hij. Toen moest ik aan mijn Pee denken. Hij stierf aan prostaatkanker op 69-jarige leeftijd. Hij ging het hospitaal in met zijn kabaske, duidelijk beseffend: dit is mijn laatste reis, de reis naar het onbekende hiernamaals. Want hierna weten we niet wat er is. Tien dagen later was hij dood, want in die tijd wisten de dokters nog niet goed hoe ze met kanker moesten omgaan. Het was simpelweg je doodsvonnis.
Pee Jef lag op een kamer met twee. Maar niet voor lang. De man naast hem bestierf het van het lachen door de onsterfelijke humor van mijn Pee. Een schone dood, zou ik zeggen. Mijn mama nam mij mee naar het ziekenhuis om daar in de kamer afscheid te nemen van mijn peter. Hij lag daar opgebaard, zoals dat heet, met zijn handen in elkaar verstrengeld met een paternoster tussen zijn vingers. De witte lakens waren gesteven. Dat voelde ik. Zijn hoofd was geelachtig. Zijn voeten staken buiten de lakens. Ze waren blauwig. Zijn teennagels krom. Vlekken op zijn ene voet. Ik voelde er per ongeluk aan: koud. Zijn voeten waren ijskoud. Hij was duidelijk overleden – hij vertoefde reeds in de verleden tijd. Het lichaam van de afgestorvene is dood, maar zijn ziel (of zijn geest) is er nog. Zo lang het lijk nog niet begraven is, is de ziel nog springlevend. Ik voelde zijn nabijheid.
Eens het lichaam begraven is, dan zweeft de ziel weg, de ruimte in. Volgens sommigen naar de hemel waar de overledenen, gekleed in lange gewaden, op blote voeten op de wolken zweven. Dus, daar neemt de ziel een nieuw lichaam aan, met andere kleren. Meestal oosterse kleren, zag ik op afbeeldingen van de gewijde geschiedenis. In gedachten praat ik soms nog met Pee (wel met zijn gewone kleren aan). Dan is hij weer dichtbij. Hij wijst mij de weg die ik moet gaan. Maar ik neem het niet altijd van hem aan. Mocht ik het lef hebben om luidop met hem te praten, dan denk ik dat hij me meer uitleg zou geven. Maar een mens durft dat niet. Ze zouden me zot verklaren en me laten opnemen.
(Jef Lingier)