Mijn vader zaliger genoot ervan de platenspeler keihard open te draaien wanneer mijn moeder niet thuis was. Ik herinner me vooral zijn lievelingsstuk
Toccata en Fuga van Johan Sebastian Bach. Dan lag hij met zijn hoofd achterover in de zetel. Hij genoot diep van de muziek die zinderde door het huis. De baspartijen trilden tot in mijn buik.
's Zondags gingen wij kinderen samen met vader naar de kerk, niet de parochiekerk, maar de Sint-Jozefskerk (in Oostende), zo'n vijf kilometer verderop. Daar bevond zich namelijk een zeer goed orgel met een top-organist.
Berden was zijn naam. De voornaam ken ik niet, want die werd nooit uitgesproken. We gingen naar de mis van 11 uur, want daar kon Berden volop zijn gang gaan. We zaten steevast achter een dikke pilaar. We zagen de priester niet. We hoorden alleen af en toe gemurmel van Latijnse woorden. Tijdens de communie kreeg Berden vrije baan om zijn duivels te ontbinden. De kerk dreunde.
Toen ik voor het eerst meeging met vader, waarschuwde mijn zus me. "Het gaat heel hard," zei ze. "Wees niet bang." Ze gaf mij een handje. Toen de pastoor gedaan had, speelde Berden volle gas nog enkele stukken voor de happy few die nog nableven, speciaal voor hen. Applaus volgde na elk stuk.
Van de kerk gingen we naar de bakker. Vader kocht er taartjes om zo de zondag nog meer zondag te laten zijn. Dan gingen we in een hoger tempo huiswaarts. Ik had slappe benen van de honger. Vader trok mij mee. Thuis wachtte dampende tomatensoep met balletjes.
(Jef Lingier)