Als kind gingen we met vader naar de middernachtmis. In die tijd lag er nog sneeuw op de velden en knarste het witte poeder onder onze schoenen. Een witte kerst was toen nog heel gewoon. Terug thuis was er warme chocomelk voor we in het koude bed doken. 's Anderendaags, allemaal samen rond de kerststal die we de dag ervoor nog gezet hadden. Mijn pa had voor de gelegenheid een maquette van ons huis gemaakt als kerststal. In de stal lag er echt stro voor de gipsen os en ezel. Mama stond in de keuken. We aten kroketten die ze op kerstavond zelf gerold had met eiwit gedraaid in chapelure. Het woord chapelure kleurt nu rood op mijn scherm omdat de computer dit woord niet herkent. Maar ik vind chapelure mooier dan paneermeel. Vader versneed de goudbruine kip. Kalkoen bestond toen nog niet. Voor de hoogdag hoorden er warme perziken bij. Ook mee en pee, onze grootouders langs ma's kant, waren van de partij. Als dessert was er meestal fruitsla. Pee Jef kon niet tegen het uitzicht van die fruitsla. "Mijn maag keert," zei hij bij het zien van het verhakkelde fruit. Dan vertrok hij met de knoken van de kip naar een hond in de buurt. En dan werd er nog lang nagetafeld met taart, koffie en Elixir d'Anvers. Als het kerstfeest afgelopen was, keken we nog naar Piste aux Etoiles op Rijsel. In zwart-wit wel te verstaan. Dat was het slotakkoord van onze Kerstmis. Het leven was toen nog heel gewoon.
Jef LINGIER