Mensen vragen me wel eens of alles wat ik schrijf wel waar is. Nee hoor! Maar als jullie een waar verhaaltje willen, hier komt er een.
“Mogen wij even door?” We stapten met zijn tweeën over het voetpad door het Astridpark naar het cultuurcentrum. Op de bank naast het voetpad, onder de pergolagalerij, zat een viertal jonge ventjes. Een jaar of dertien, veertien schat ik ze. Er stond een fiets dwars over het voetpad.
“Dat is de fiets van die makak hier, meneer”, blafte een van de ventjes. “Die doet echt altijd vervelend. Noem hem maar gerust ‘makak’, meneer, zeg het maar!”. Hij wees op de jongen naast hem. Ik wendde me tot hem. Of hij zijn fiets van het pad wou halen.
“U kunt er gemakkelijk aan twee kanten langs, meneer”, zei die. Ja, hij gebruikte de beleefdheidsvorm ‘u’ en hij noemde me ‘meneer’! Ik heb zijn fiets toen zelf netjes aan de kant gezet. En God nee, ik hem geen ‘makak’ genoemd! Wij zijn zwijgend verder gegaan. Maar mijn stemming was finaal naar de vaantjes.
Til ik hier zwaar aan? Nee hoor. Niet echt. Het is geen oorlog waard. Bovendien heb ik in datzelfde park al wel eens een erg interessant gesprek gevoerd met een Palestijnse vluchteling, op wandel met zijn twee kindjes, die dolblij was omdat hij aangesproken werd. Ik vind dergelijke voorvallen wel jammer. Waar zijn de ouders van die stoere ‘Halbstarken’ (prachtig Duits woord toch voor dat soort kereltjes die nog niet goed weten waar alles hangt of staat). Wat vertellen zij aan hun kinderen over het ‘respect’ waar velen voortdurend de mond vol van hebben?
Is het erger dat er de laatste dagen in de buurt van de ‘Fossé’ een hardnekkige potloodventer rondloopt? Je weet wel, zo’n vent die onder een lange beige jas geen kleren draagt. Niks nee. En die, als er toevallig een dame (liefst alleen) passeert, die
demi-saison vakkundig snel opentrekt en vieze dingen begint te doen met zijn vieze delen? Tja, ook dat hebben we dus in Lommel. En ze krijgen hem maar niet te pakken. Een gladjanus is het dus ook nog.
Onlangs nog heb ik op TV een seksuoloog (nee, niet Goedele Liekens zeg) horen uitleggen dat potloodventers eigenlijk niet zo gevaarlijk zijn. Zij kicken op de angst die ze hun doelwitten aanjagen. Als die misprijzend naar zijn ‘geval ‘zouden kijken en iets zeggen in de aard van: “Niet veel soeps wat daar hangt”, zouden ze bijna altijd snel en zeer teleurgesteld hun biezen pakken.
Gevaarlijk advies, vind ik. Het gaat hem immers over die ‘bijna altijd’. En als het mislukt?
En toch blijf ik van mening dat het gevaarlijker zou geweest zijn, als ik, op advies van zijn maatje, het ventje van die fiets inderdaad ‘makak’ genoemd had.
Chel DRIESEN