Al je de unieke studie over het Lommels dialect, het vakkundige maar tegelijkertijd o zo grappige boek van Jos Jansen
“’t Lómmels Diejalékt” doorbladert, dan moet je al een behoorlijk gevoelloze
‘apaat’ zijn om niet van de ene vertedering in de andere te vallen.
Veel van onze dialectwoorden zijn overgenomen uit het Frans en daarna verbasterd. Iedereen in Vlaanderen weet wat een
‘turnevies’ (tournevis = schroevendraaier) is en dat
‘amortësöörs' (amortisseurs = schokdempers) belangrijk zijn voor de vering van een auto. Wie bij dit weer een lange wandeling wil maken, neemt best een goedgevulde
‘goert’ (gourde = veldfles) mee. De zon schijnt elke dag van licht tot donker en
‘pertang’ (pourtant = nochtans) was het vanmorgen venijnig koud op de
‘velo’.
Zo jammer dat dialecten gedoemd zijn om te verdwijnen. Wie spreekt er nog authentiek Lommels? Wie ként er nog iemand die het kan?
Elke zaterdagnamiddag wordt er gekaart in De Kroon. Het is een vast gezelschap: Marc, Jacky, Eddy en Paps. Daar kom je als buitenstaander niet tussen. De tafel onder het TV-toestel is van middag tot valavond de hunne. Echte professionals zijn het niet, maar hier zie je toch het betere amateurwerk. Bovendien zijn ze er stuk voor stuk onwrikbaar van overtuigd veruit de beste kaarter van de vier te zijn. Hun maat, ja, die doet wel zijn best, maar hij begaat nog veel stommiteiten en hun tegenspelers zijn oenen die het nooit zullen leren. Meningsverschillen – ja, die komen wel eens voor – worden meteen aan tafel uitgepraat en het geluidsvolume van die debatten neemt rechtstreeks evenredig toe met het vorderen van de tijd. Tegen valavond kun je op de verste stoel van het terras de discussies moeiteloos volgen. Café De Kroon? Café Ambras ja! Maar het blijft allemaal verbaal. Ik bedoel: er vallen bij mijn weten nooit klappen.
Weer zo’n mooi woord:
ambras. Even Jos Jansen raadplegen. Ambras = ruzie, onenigheid, drukte. Van het Franse
embarras.
Ik schrik op uit mijn overpeinzingen: Het gefluit van een merel klinkt zo luid alsof hij bij me in de kamer zit. De deur naar mijn binnentuintje staat open en de zwarte braniemaker geeft zijn serenade van op het dak van het nestkastje tegen de garagemuur. Eronder ligt een broodkorstje. Voor de mussen. Maar een collega-merel duikt er van bij de buren doelgericht naartoe. Hij lijkt helemaal niet geïntimideerd door zijn concerterende soortgenoot. Dikke ambras natuurlijk! Pluimen stuiven in het rond.
De rupsen van die ellendige buxusmot teisteren de laatste tijd mijn pas geschoren heg. Een vijftal koolmezen duikt er gretig in en ze gaan mekaar enthousiast te lijf als ze weer met hun kronkelende buit verschijnen.
Ambras is nooit ver weg.
CHEL DRIESEN