Ik vertel dit zonder gêne: vorige week zaterdag hadden we een scène in onze quarantaine. Net na de spaghetti. Onverwacht bezoek is sowieso angstaanjagend in de huidige omstandigheden, maar als de gast in kwestie onmenselijk en onzichtbaar is, doch heel duidelijk hoorbaar, ontstaat er al vlug angst en paniek. Een klein jaar geleden was er al eens een vogeltje via de schouw in onze stoof die bijna nooit brandt beland. Dit geluid was vergelijkbaar, zij het veel robuuster. Deze keer hoorden we ook geen getjilp, gepiep of gezang, maar een akelig krachtig gekras. Ons kwartet kinderen rende ogenblikkelijk gillend naar buiten. ‘We zitten hier duidelijk met een vogelachtige in onze stoof,’ zei ik rustig, doch met licht bevende stem tegen mijn echtgenote. ‘Die moet eruit, die moet eruit!’ krijste ze luid met wijd opengesperde ogen. Ik lachte. ‘Goede imitatie van het dier in kwestie, maar ondertussen dringt een volgend discussiepunt zich op: wie gaat dat beest uit de stoof halen? Aangezien onze Kroatische poetsvrouw momenteel niet aanwezig is ...’ Op mijn lichtjes betweterige, brilsmurfige manier had ik mijn ogen gesloten tijdens de inleiding van mijn monoloog, maar toen ik ze opnieuw opende alvorens mijn vervolgrede aan te vatten, zag ik dat ik tegen mezelf stond te praten. Toen ik door het keukenraam keek, zag ik dat mijn vrouw zich samen met de kinderen achter het speelhuis in de tuin had teruggetrokken. Meteen daarna ging mijn telefoon. ‘Wij komen niet meer terug voor dat beest weg is!’ werd er geschetterd en geschreeuwd.
Opnieuw dat gekras. Een vreselijk geluid. Mijn vrouw had ondertussen al neergelegd, dus was het die rotvogel weer. Ik liep de kelder in en twijfelde tussen me verstoppen in het kolenkot en het zoeken naar een paar stevige handschoenen. Ik haalde diep adem, koos voor het tweede en sprak mezelf moed in. Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat ik tegelijkertijd luidkeels vloekte in verband met de van kracht zijnde coronamaatregelen, waardoor onze Kroatische poetsvrouw een tijdje niet meer komt kuisen. Bij het vorige, min of meer vergelijkbare incident had zij de stoof geopend, de vogel in kwestie er rustig uitgehaald en netjes buiten weer losgelaten. Met één hand. In haar andere hield ze een smartphone, waarmee ze het hele gebeuren lachend filmde en voorzag van Kroatische commentaar. Ze is het ‘gothic rock chick’-type dat zich in haar vrije tijd bijna helemaal zwart kleedt en verft en zich met plezier laat bekruipen door tarantula’s en tezelfdertijd een meterslange slang rond haar nek draait. ‘Ik ben grote dierenvriend,’ lachte ze destijds in gebroken Nederlands. Zelf ben ik dat ook. Niet gebroken, maar wel een dierenvriend. Vooral een verre vriend dan. Eigenlijk zo ver mogelijk.
In extreme omstandigheden moet een mens in staat zijn zich te overtreffen, dacht ik. Niet dat ik ervaring had. Verder dan een blinde vink uit de kookpot halen was ik nooit geraakt. Ik besloot om nog vlug een niet-noodzakelijke, maar wel nuttige verplaatsing te maken naar de ijskast, om aldaar een flesje Westmalle Tripel te halen en snel te ledigen om mezelf van een minimum aan moed te voorzien. Het hielp enigszins, maar nog steeds met een bang hartje en een paar knikkende knieën deed ik preventief de vliegendeur open, trok ik mijn stoute handschoenen aan en stapte ik daarna richting stoof. Ik keek door het venstertje, al wist ik vooraf maar al te goed dat je daar niks meer door kon zien. Ik ontsloot het deurtje met de grendel en zag een veel groter dier dan ik had verwacht. Zonder nadenken greep ik het langs achter. In normale omstandigheden zou me dat aan seks doen denken, maar deze situatie was daar veel te stressvol voor en ik was er vrij zeker van dat ik een paar tellen eerder al wat urine verloren had en zulks werkt op zich al libidoverlagend. Kordaat en gedecideerd gebruikte ik mijn tweede hand om de vogel vast te grijpen. De gevederde in de stoof bedoel ik dan uiteraard. Wat een joekel!
Op dat moment gebeurde er iets vreemds. Dit is een kraai, dacht ik. Zo zwart, met een wat groenige glans en een gitzwarte snavel. Het toeval wil dat mijn jongste zoon een boek heeft over vogels en het gekke was dat ik daar enkele dagen voordien nog in gebladerd had. In mijn handen voelde ik een vogelhart bonzen. Grote ogen staarden me aan. Daarna ging die snavel open en werd er stevig gekrast. Mijn angst was weg en ineens was ik doodkalm. Ik bekeek de kraai nog eens goed. Het gebeurt niet elke dag dat je een kraai in je poten houdt, dus neem ik beter even de tijd, oordeelde ik stoer. Prachtig beest eigenlijk. Dat dacht ik zeker toen ik de zwarte vogel even later met krachtige, heftige vleugelslagen zag wegvliegen nadat ik hem (of haar, weet ik veel) buiten had losgelaten.
Voor ik vrouw en kinderen ging geruststellen en terughalen, liep ik snel weer naar binnen en viste vliegensvlug Greatest Hits van Bob Marley uit mijn cd-collectie, wetende dat het eerste nummer ‘No Woman, No Kraai’ is, maar dan in iets beter Engels. Ik pleurde het schijfje in de muziekinstallatie en ontdeed een nieuw flesje Westmalle Tripel van zijn kroonkurk. Met het volume op 10 begon ik aan mijn cooling down. Blij en vogelvrij! Ontstressen is belangrijk. In vier grote teugen goot ik de trappist naar binnen en tussendoor zong ik zo hard ik kon mee met de Jamaicaanse koning van de reggae. Op het einde van het goddelijke nummer, net toen ik met gesloten ogen mijn denkbeeldige rastakapsel aan het rondschudden was, stond mijn kroost weer voor mijn neus. Er werd met hoofdjes geschud en er werd boos en geërgerd gekeken door mijn vrouw, maar toen ik zei hoe mooi ze was en dat ze nog lang geen kraaienpoten had, klaarde de lucht op, althans na een maagstomp. Toch was ik voor iedereen heel even een held, dat mag je rustig weten. Ik ga niet wachten tot de kraaien het uitbrengen.
Danny VANDENBERK