“Joehoe!” riep hij. En vermits ik niet meteen keek, “Joehoehoe!”
Het was Mario die me voorbij fietste. Mario is volgens veel vrouwen een erg mooi en verzorgd mannelijk schepsel, maar hij beleeft dat biologische feit niet echt fanatiek, als je begrijpt wat ik bedoel. Derhalve dat ietwat vrouwelijke kreetje “Joehoe!”.
Geen enkele andere man zou zo iets roepen, toch?
Die “Joehoe” herinnerde me opeens weer aan het geluid dat ik enige tijd geleden ’s nachts in mijn slaapkamer opving. Het was mooi weer en het raam stond vanzelfsprekend open. “Oehoe” klonk het van ergens buiten. Heel langgerekt. En nog eens: “Oehoe”. En later nog verscheidene keren. Telkens twee keer na elkaar.
“Een uil natuurlijk,” hoor ik je zeggen. Jaja, maar wat voor uil?
’s Middags, bij het gesprek aan tafel, vertelt mijn vrouw het hele verhaal aan het gezelschap. Ze verklapt erbij dat ik het idee geopperd had dat het wel eens om een oehoe kon gaan. Ik had namelijk pas in de krant gelezen dat er in Lommel een heleboel rare vogels gespot werden. En in Beringen was een heuse oehoe waargenomen.
Zoonlief schudt meewarig het hoofd. “Dat kan niet. Denk toch eens na. Oehoes zijn heel zeldzaam en bovendien – hij wijst met zijn hand een halve meter boven de tafel – die zijn wel zo groot!” Zijn vrouw schrikt: “Van op de grond!?”.
- “Ja, zo heb ik er wel eens eentje in een carnavalstoet zien lopen”, antwoord ik uit de hoogte.
- “En als je hem niet kunt zien, hoe weet je dan of het wel een oehoe is?” vraagt de altijd nuchtere dochter. “Dat roept-ie toch zelf!” repliceert haar schoonzus.
Ik blijf nog even met Mario kletsen. “Doei!” roept hij vrolijk bij het afscheid. En hij wuift met het handje.
Nog zo iets: doei! Dat is uit Nederland overgewaaid. Weet je wat ik daar de laatste tijd al een paar keer gehoord heb? “Doehoeg!” in plaats van “Dahaag!” Echt waar.
Zotte Hollanders!
Chel Driesen