Sporten werkt verslavend. Niet voor mij. Ik zit nu in een fase waarin ik vrij vaak naar een fitnesscentrum ga. Wel, ik moet me er telkens als een duffe zandzak naartoe slepen en ik doe mijn godverdomde best om maar een heel klein ietsiepietsie verslaafd te geraken, maar er is geen beginnen aan. De lichaamsbeweging die ik nog het meest doe is de dans ontspringen. Als ik een alternatieve activiteit kan bedenken, zal ik het zeker niet laten. Zo vraag ik mijn vrouw regelmatig of ik niet toevallig moet gaan winkelen. Er is altijd wel ergens een tekort, dus is het een perfecte uitwijkmogelijkheid. Onze kelder heeft nog nooit zo vol gestaan als de laatste weken. Binnenkort worden we gebeld door Carrefour of Colruyt als ze met een acuut conserventekort zitten. We kunnen nagenoeg alles leveren. Collect & Go. Ik kom het wel terughalen als ik er weer klaar voor ben of weer eens helemaal niet klaar ben om te gaan trainen.
Weinigen zijn zo beperkt in hun fitnessactiviteiten als ik. Dat komt door mijn angst voor nieuwe dingen. Kainolofobie heet dat. Ik heb het opgezocht en zelfs dat werkte ietwat benauwend, omdat ‘kainolofobie’ voor mij een nieuw woord is. Nieuwe dingen zorgen voor ontwijkgedrag en zelfs inwendige paniekaanvallen. Waarschijnlijk is het gewoon een onderdeel van mijn autisme, waardoor ik uiteraard graag vasthoud aan dagelijkse routines. Het is een ingrediëntje van de implosieve angstencocktail die ik dagelijks verplicht ben te drinken. Af en toe weiger ik en dan wordt mijn humor droog. Zo nu en dan verzet ik mij dus, maar nog niet in het fitnesscentrum, waar ik mij uitsluitend afbeul op de loopband en op de hometrainer. Zeulen met gewichten en allerlei ingewikkelde hef-, trek- en stoottoestellen uitproberen zit er niet in. Niks voor mij. Mijn onhandigheid valt niet te onderschatten. De kans dat ik zo’n toestel op een foutieve manier gebruik wordt door mezelf en intimi geschat op negentig procent. Bijgevolg is de kans op spier- en andere letsels zowat even hoog. Bovendien zou ik mij als gespierde fietspomp nogal loserig voelen tussen al die geblokte, robuuste, afgetrainde menselijke kleerkasten. Al zullen ook zij ooit als fietspomp begonnen zijn. Dat bedenk ik me nu net. Het zal me niet motiveren. De enige gewichten waarmee ik zeul zijn maxipacks cola zero, melk en water of gigantische hoeveelheden conserven en diepvriesproducten. Vroeger ook bakken bier, maar ik probeer niet meer te drinken. Die verslaving valt immers heel wat makkelijker op te wekken.
Toch blijf ik het doen. Conditietraining. Het heeft ook zijn leuke kantjes, want als je lang blijft doorgraven in mijn vreemde lichaam (zeker geen aanrader), vind je diep in mij een piepklein competitiebeestje. Een werkmiertje dat graag arbeid verricht en een heel klein beetje houdt van afzien, zolang dat maar in een vertrouwelijke werksfeer gebeurt. Ik kies dus min of meer bewust voor een loopbaan op de loopband en een zittend beroep op de hometrainer. Daarbij let ik op een aantal parameters die ik nu even kort samenvat: mijn hartslag (die schommelt vreemd genoeg constant en spontaan rond de 142 telkens als ik even check in volle inspanning), mijn loop- of fietssnelheid, mijn verbruikte calorieën (slechte dag: 500, normaal: 600, goede dag: 700), die dus altijd een rond honderdtal moeten uitmaken. Stel dat ik op de loopband ineens pijn aan mijn voet krijg en noodgedwongen moet stoppen na verbruik van 332 calorieën, dan zal ik mezelf op de hometrainer hijsen om, afhankelijk van het pijnniveau, alsnog 168, 268 of 368 calorieën te verbranden. Maakt niet uit hoezeer ik lijd. Zo werkt de mier.
‘Werkt dat niet afstompend, zo altijd hetzelfde doen?’, vraagt mijn poetsvrouw terwijl ik tegen haar opschep over mijn calorieverbruik. Nee, want in mijn hoofd is het altijd feest. Ik denk na of bekijk mensen. Ik bewonder ze voor hun inzet, hun moed, hun doorzettingsvermogen, hun karakter, hun getrainde body, hun wil om gewicht te verliezen, hun vastberadenheid, hun borsten en hun kontjes. Die laatste twee eigenlijk alleen bij vrouwen. Het oog wil ook wat. Toch probeer ik niet te staren, want met mijn zevenenveertig lentes voel ik me dan een oude geilaard die de neiging heeft om vrouwelijke leeftijdsgenoten straal te negeren en vooral te focussen op de jonge, wulpse speledingetjes met hun rondwalsende staartjes, meedeinende en toch strakke kontwangetjes en borstjes. Zie je: ik begin weer overvloedig veel verkleinwoordjes te gebruiken om mijn zonden te minimaliseren. Gelukkig heb ik dat niet allemaal tegen mijn poetsvrouw gezegd, vooral omdat ze zelf nog jong en wulps is
DANNY VANDENBERK.