Ik zit nog wat na te zinderen. Mijn huisdokter, die ik nochtans tot het vredelievende deel van de intellectuele elite der menselijke soort reken, heeft me net behoorlijk de mantel uitgeveegd. Hij had een van mijn vorige columns gelezen, waarin ik beschreef hoe ik bij kennissen opgeschept had over mijn formidabele pijngrens. Ik lijd namelijk aan een aanslepende schouderkwaal waarvoor ik een reeks spuitjes krijg. En hoewel hij me nauwkeurig en geduldig, met een maquette op tafel, uitgelegd had waardoor dat kwam, had ik er een volkomen fout verslag van uitgebracht. De holtes in mijn schoudergewricht slibden dicht, had ik gezegd, terwijl het juist de pees was die door verkalkingen te dik werd voor die openingen. Het gaatje in mijn oorlel was wel groot genoeg voor een oorring, maar deze oorring was te dik voor het gaatje. Zo iets. “Zeventig procent van de patiënten begrijpen de uitleg niet die ze van hun dokter krijgen”, zei hij vermanend. Het was wel duidelijk dat hij me niet tot die overige dertig procent rekende. Even nog zit ik schuddebollend achter de keukentafel te denken dat zulks twee oorzaken kon hebben: ofwel was het merendeel van de huis-tuin-en-keuken-patiënten te dom om hun uitleg te begrijpen, ofwel waren die dokters juist te dom om het juiste vocabularium en/of de juiste toon te vinden om hun klanten diets te maken wat er met hen schortte. Maar toch, o wat voel ik mij een oen.
Even afleiding zoeken in mijn krant. Op de frontpagina prijkt een enorme foto van een uit China geïmporteerde panda die ergens in de buurt van Mons bezig is met smaak een rozige jonge muis op te vreten. Zo een beeld wekt bij mij altijd meteen medelijden op met het arme slachtoffertje. En ik ken dat beeld! Wijlen Flor onze huiskater kwam vaak zo door het kattenluik naar binnen gesprongen met een prooi triomfantelijk in zijn bek. Hij speelde er dan nog een tijdje mee om ze daarna met huid en haar te verslinden.
“Fout!” hoor ik bijna simultaan op de radio. “Moeder Panda had het onooglijke ding van 171 gram in haar bek uit affectie, uit tederheid!” Dat ding was namelijk haar pasgeboren zoontje. Over een maand of zes zou het een slordige dertig kilo gaan wegen!
Bij De Kroon nestelden onder het rokersafdak een stel tortelduiven. De twee jongen zijn vandaag uitgevlogen. Jefke zal het wel ontkennen, maar ik heb gezien hoe één van die ‘ratten van de lucht’ in duikvlucht als een ‘Stuka’ een weinig smakelijke maar doeltreffende dropping deed in het glas trappist van een argeloze dorstige klant. Zelf – ik durf het bijna niet te zeggen – hou ik van dat soort vliegend ongedierte enkel als er soep van getrokken is. Maar Pauline – het is en blijft een Nederlandse – stond er vaak vertederd naar te kijken en wierp me boze blikken toe als ik vroeg wanneer ik nu eindelijk tot de slachting – met voorafgaande verdoving! – mocht overgaan.
Ik begrijp het allemaal niet zo goed meer. Ik zweer het, vanaf nu zal ik enkel nog meningen poneren als ze van vaklui ter zake komen. En ik zal mijn inzichten aanpassen. Echt.
Chel DRIESEN