In de Lommelse Kerkstraat kan het gezellig druk zijn. Maar ook levensgevaarlijk. Menige auto zet immers aan de rotonde bij de kerk koers in de richting Dorp. En ze houden zich echt lang niet allemaal aan de maximaal toegelaten snelheid van 20 kilometer per uur. Bovendien komen er fietsers en brommers ook van de andere kant de straat in. Eveneens vaak te snel.
Op zich is dat niet zo erg. Wie op zijn hoede is, loopt meestal weinig gevaar. Maar mensen die met volle tassen koopwaar en een lege portemonnee uit de winkels komen, hebben vaak alleen maar oog voor de richting waaruit de auto’s komen. Menige voetganger heeft op die manier al een fietser zijdelings van zijn paard gelopen. Geloof me: ik ben zelf sinds enige tijd ervaringsdeskundige met indrukwekkende blauwe plekken op zijn schouder en pijnlijke schaafwonden op zijn scheenbeen.
Neem nu gisteren. Ik had mezelf, na ampel overleg met de aanwezige huisgenoten, overtuigd gekregen om de risicovolle trip nog maar eens te wagen. Mijn vrienden hadden me immers SMS-gewijs laten weten dat ze in Café René op me wachtten. Trouwens, laat het me maar toegeven, ik had ook gewoon dorst. Ik floot mijn stalen ros van stal, en ja hoor! Bij de eerste handelszaak was het al prijs. Een dame in een elektrisch invalidenwagentje dook – luxe winkeltas op de schoot – uit een winkeldeur, een halve meter voor mijn voorwiel. Met een verbazingwekkende tegenwoordigheid van geest en enigszins belachelijke acrobatische stuurmanoeuvres kon ik haar net ontwijken. Bijna knalde ik zodoende wel op een kleine donkergrijze Hyundai die van de andere kant kwam. Maar als bij wonder was ik op mijn benen beland en volkomen in shock moet ik verdwaasd hebben staan rondkijken.
“Gaat het wel, meneer?” hoorde ik een verre vage stem vragen. Een jonge man hield me bij beide schouders vast en keek me bezorgd onderzoekend in de ogen. De dame in het invalidenwagentje keek bijzonder boos. Ze vond mij duidelijk een roekeloze ouwe vent die ze nu maar best levenslang uit het verkeer haalden.
“Mevrouw, als u nog eens uit een winkel komt, kijkt u toch best ook even uit naar de andere kant”, zei ik, vaderlijk vermanend. “Maar u ziet verdomme toch dat ik in een karretje zit”, repliceerde ze agressief. “Ik binnenkort ook, als ik nog mensen zoals u tegenkom”, probeerde ik nog. Maar ze was al elektrisch-geruisloos een eind verder gereden. Ze was nog aan het mopperen.
Als u dit stukje toevallig leest, mevrouw, ik wens u een heel fijn weekend.
Chel DRIESEN