Dit is toch ook echt geen winter meer. Terwijl de stenen uit de grond zouden moeten vriezen, begint alles wat plant is zich met gezwollen knoppen klaar te maken voor de zomer en vertonen de ‘vogelen des velds’ permanent tekenen van ongeremde seksuele opwinding.
Waar is de tijd dat je in januari ’s morgens wakker werd met de ijsbloemen op het behang en je ademhaling grote witte tekstballonnetjes wasem boven je uitblies? Midden januari zeg, en tien graden dagtemperatuur!
Als je met pensioen bent, ontwikkel je vanzelf een aantal routines. Eén van mijn drukke dagelijkse bezigheden bestaat erin dat ik met mijn goede vriend Jan het kruiswoordraadsel van de krant ga invullen. En waar kun je dat beter doen dan in je stamkroeg. Het hoeft niet altijd de drank te zijn die je lokt. Intellectuele arbeid houdt je alert. Bovendien vullen we mekaar wonderwel aan. Van de vele dingen waar ik geen kaas van gegeten heb, weet Jan alles. Maar dan ook echt alles. Vandaag moest er ergens het woord SIS-kaart ingevuld worden. “Binnenkort bestaat dat niet meer”, zei Jan. “Het wordt afgeschaft. Alle informatie die ze bij de dokter, het ziekenhuis of de apotheek nodig hebben, staat nu al op onze elektronische identiteitskaart.”
“Effe uittesten”, dacht ik. Ik zat bijna door de voorraad pilletjes heen die ik dag in dag uit voor mijn resem kwaaltjes moet slikken. En het mag vreemd klinken, maar ik kom graag in mijn vaste apotheek. Het is vlakbij, aan de andere kant van de straat. En de apotheker is best een geschikte kerel. Maar bovendien heeft de man een bloem van een assistente. Altijd vriendelijk. Altijd goedlachs. En als zij glimlacht, dan lacht haar hele gezicht.
Een wolk van gratis opkikkering. Dat bedoel ik dus.
Ik legde mijn voorschrift op de toonbank en wachtte de gebeurtenissen gespannen af. “Hebt u mijn SIS-kaart niet nodig?”, vroeg ik argeloos toen zij met het doosje terugkwam. “Nee hoor”, zei ze vrolijk. “Al die gegevens staan op uw identiteitskaart, en die hebben we al eerder ingescand.” “U weet dus alles van me?”, informeerde ik quasi bezorgd. “Echt wel”, zei ze. “Ik kan zelfs naar uw foto kijken. Of u wel echt bent wie u bent”. Zij glimlachte. Ik smolt. “Wilt u het dan asjeblief tegen niemand vertellen?”, probeerde ik nog onbeholpen te grappen.
Ik zweefde de straat over, negeerde de lift en raakte bijna geen trappen op weg naar de derde verdieping. Wat een korte opstoot door je aderen, van de zeer beperkte dosis overgebleven testosteron al niet vermag!
Ik hoorde mezelf zingen: “’t Is altijd lente in de ogen …”. Kennen jullie dat liedje van Guus Meeuwis nog? Van die tandartsassistente? Echt zo’n oorwurm die je met geen middelen meer kwijtgeraakt als hij zich eenmaal in je brein genesteld heeft. Maar als hij er morgen nog is, ga ik wel in de apotheek vragen of ze daar niks tegen hebben!
Chel Driesen