Zoals je wel of niet weet, ben ik geboren met een pen in de hand. Ik noem mezelf schrijver. Niet dat het zoveel oplevert dat ik er zes hongerige gezinsmonden mee kan voeden, waaronder mijn eigen steevast gulzig opengesperde muil. Niet dat het aanzien wordt als een volwaardige professie, toch noem ik mezelf zo. Omdat ik graag en veel schrijf. Omdat ik in mijn eigen wereldje leef.
In de echte wereld heerst corona. De volgende jaren zullen er duizenden boeken verschijnen over het virus, de lockdowns, depressies en familiale drama’s in ziekenhuizen of daarbuiten. Dat soort vreselijkheden. Virologen, dokters, verpleegsters en patiënten zullen hun dagboeken volkladden met traumatische getuigenissen. Hun relaas van de feiten, zo triest dat het bijna een helaas van de feiten wordt. Wetenschappers zullen hun zoektocht naar een vaccin becommentariëren. Economen zullen de financiële verliezen berekenen, de gevolgen voor de wereldeconomie toelichten en schokkende toekomstprognoses maken. Honderden auteurs zullen er hun inspiratie in vinden en de boel nog wat opschroeven, al werden ze niet rechtstreeks geconfronteerd met de ellende. Met alle respect, maar we gaan nog jaren corona kotsen, ik zweer het je. Even heb ik eraan gedacht om kuddediergewijs in het rijtje te lopen en mijn gedichten en schrijfsels van deze woelige periode te verzamelen in een nieuwe bundel: ‘Eitjes in de bedpandemie’. Ik doe het niet.
Wereldvreemd als ik ben, sluit ik me driedubbel hermetisch af, alsof een quarantaine nog niet genoeg is, en werk ik als een mentaal gestoorde galeislaaf aan een schokkende psychologische thriller, die hopelijk wervelend en niet vervelend is. Een letter maakt soms een wereld van verschil. De thriller is alleszins sinds eergisteren klaar. Ik ben uitgetrild. Je kan je niet voorstellen wat voor een bevrijding dat is voor iemand die zo bezeten is als ik.
Ontsnappen aan de wereldrealiteit is schier onmogelijk door de huidige, bijna elektrocuterende communicatiestromen. Toch lukt het. Het is een talent. Vluchten naar een fantasiewereld die mogelijkerwijs nog gruwelijker is, doch steeds ten volle beseffend dat de wreedheden ‘slechts’ veroorzaakt wordt door mijn ziekelijke verbeelding. Geesteskinderen worden kleine kwelduiveltjes, geestesvolwassen spelen met woorden, doen elkaar de duvel aan, moorden, worden vermoord of hebben stomende seks. Mijn wereld. Geen corona. Een wereld waarin ik de touwtjes in handen heb, zonder dat er een mondmasker aanhangt. Toch geraak ik in een trance en verdrink ik bijna. Mijn gedachten schipperen. Ik ben kapitein van een bootje dat dreigt te kapseizen tijdens een constant bruisende brainstorm. Ik verzet mijn zinnen en mag niets laten bezinken, want dan zou ik verzuipen. Ploeterend, stomend, bruisend, net niet rokend. Als een dwaas in de mist. Vol waas, de perfectionist. Voor mijn gezinsleden ben ik lichamelijk aanwezig en tegelijkertijd vermist, tot ik er een punt achter zet en alles afloopt zoals ik het wil. Windstil.
Als de rook om m’n hoofd en de adrenaline uit m’n lichaam min of meer is verdwenen, volgt de onvermijdelijke weerbots. Stevig stuiterend begin ik meteen emotionele gedichten te schrijven waar, zonder overdrijven, zelfs een eendagsvlieg week van zou worden.
Hoe zou ik reageren als ik eens van dichtbij met dramatische toestanden geconfronteerd word? In het echt. Niet op de televisie, in de sociale media of in de ontsmette krant, maar aan den lijve? Zou ik erover schrijven of zou ik mijn pen zo ver mogelijk weggooien voor zover ik dat zou kunnen? Waarschijnlijk zou ik opnieuw schrijvend vluchtmisdrijf plegen. Of sterven.
Danny VANDENBERK