Hier zit ik dan. Zomaar wat te zitten, zo blijkt. Zo lijkt het. In feite ben ik lijkbleek, maar niemand ziet het. Ik draag immers een mondmasker voor mijn muil. Voor de allereerste keer in mijn leven. Omdat het mij was opgedragen. Via een muilmail van de oogarts. Zoals altijd doe ik blindelings, zonder oogmasker, wat mij opgedragen wordt, al voelt het aan alsof zien alles is wat ik momenteel nog kan. Zien. Ademen alvast niet. Ik krijg veel te weinig zuurstof en alles ruikt hier naar ontsmettingsalcohol. Alles voelt klinisch. Afstandelijk, onmenselijk kil. Zelfs de receptioniste. Ze heeft niet eens een decolleté. In mijn fantasie draagt elke receptioniste zonder fout een spannend, strak, wit hemdje met minstens drie knoopjes los. Indien nodig zorg ik zelf voor de vingervlugge ontknoping. In mijn fantasie. Voor een keer zie ik het door de vingers. Ik ben in nood. Mijn bril wasemt aan. Ik zie mist en ik heb het benauwd. Ondraaglijk.
Je merkt het. Korte zinnen. Het tekent het niet op mijn gemak zijn. Ik hou sowieso niet van doktersbezoeken en al zeker niet van oogartsen. Oculisten zijn het! Ik ben gek van synoniemen en spelling, maar onheilspellender, donkerder en dreigender kan het bijna niet worden. Een oculist, godbetert! Obscuur en moordlustig. Daarom ga ik er ook nagenoeg nooit naartoe.
Helemaal alleen in de wachtzaal. Geruststellend en angstaanjagend tegelijkertijd. ‘Hier niet zitten!’ staat op de stoelen links en rechts van mij. Op mijn stoel staat gelukkig niks. Zie je mij al op mijn stoel staan? Zwetend zit ik zo onzichtbaar mogelijk te zitten. Met een mondmasker en vermist door een aangewasemde bril.
De onsexy receptioniste zonder enige vorm van decolleté krijst ineens. ‘Meneer Vandenberk!’ Het klinkt waanzinnig scherp en schel. Ze draagt verdomme een mondmasker! In deze omstandigheden zou je verwachten dat zulks op z’n minst ietwat gedempt of gesmoord klinkt. Niet dus. Opnieuw doe ik wat van mij verwacht wordt. Allesbehalve opstandig sta ik op.
Tien minuten geleden had ze mijn gegevens opgevraagd. Dat ging vlot. ‘Wacht tot ik mijn mondmasker aftrek, dan wil je het waarschijnlijk niet eens meer hebben,’ had ik lacherig gezegd toen ze mijn telefoonnummer vroeg. Ik denk niet dat ze lachte. Integendeel. Haar ogen leken wel bruinzwarte kanonskogels. ‘Het zijn de zenuwen,’ zei ik transparant en transpirerend.
Misschien had ze me wel verkeerd begrepen daarstraks. Misschien had ze alleen de woorden ‘ik’ en ‘aftrek’ goed verstaan. Door dat dempende mondmasker zou het zomaar kunnen en het zou zomaar haar norse bitsheid kunnen verklaren. Met haar kin wijst ze naar een krukje iets verderop. Ze zegt dat ik erop moet gaan zitten, mijn eigen exemplaar (kin) in het bandje moet leggen en mijn voorhuid zover mogelijk moet doorduwen. Voorhoofd! Ze zei wel degelijk voorhoofd, sorry. Te weinig zuurstof.
In de verte zie ik een luchtballon. Dat lucht op. Hij wordt steeds scherper, kleuriger. Links zie ik alles zwart. Dat is normaal, bijt de receptioniste, als ik het een heel klein beetje paniekerig opmerk. Pardoes spuit er iets in mijn rechteroog. ‘Godverdoeme!’ roep ik luid, zonder het te beseffen. Ik hoor keelgeschraap. ‘Andere kant!’ Nog eens die luchtballon, die van wazig naar helder evolueert. Opnieuw een vochtstraal in het functionerende oog. Als je weet dat iets komt, maar je weet niet wanneer, werkt dat absoluut niet kalmerend. Integendeel. Dat valt me nu op. Toch blijven krachttermen deze keer achterwege. Toevallig zag ik ooit pornobloopers waarin rondborstige actrices een soortgelijke ervaring hadden. Toevallig, zoals ik al zei, want ik kijk nooit naar die viezigheid. Bah. Kuch. Onschuldig kuchje, voor alle duidelijkheid.
Wederom wachtzaal. Met tranen in mijn ogen. Net nadat ik mij opnieuw op een stoel gezet had waarop ik mocht zitten, hoor ik een andere vrouw mijn achternaam roepen, net voor ze zich weer omdraait en wegstapt. Ik hol haar achterna, waardoor mijn bril verder beslaat. In haar praktijkruimte zet ze zich op een draaistoel. Met zachte stem zegt ze dat ik zelf ook mag gaan zitten. Noodgedwongen neem ik mijn bril af, want ik zie alleen mist door mijn glazen. Gelukkig focust ze op haar scherm. Na even draait ze zich naar me toe. Haar ogen zijn mooi en lief. Achter haar mondmasker schuilt gegarandeerd een engelachtig gezicht. Na een kort onderzoek besluit ze dat mijn ogen gezond zijn, maar dat mijn kijkers, naast mijn gekende afwijking, ook de voor mijn leeftijd gebruikelijke ouderdomsverschijnselen vertonen. Naast mijn bril zou ik ook een leesbril kunnen gebruiken, voor de kleine lettertjes. Ze schrijft me bijgevolg een multifocale bril voor, want dan heb ik alles in een keer. Komt vaak voor bij mensen boven de veertig, stelt ze me zorgzaam en schattig gerust. Je gaat wel even moeten wennen aan die multifocale glazen,’ zegt ze zwoel. Ik grinnik. Multifocaal. Op een vreemde manier doet het me aan groepsseks denken. Het is een afwijking.
Danny VANDENBERK