‘Het gebied heeft een oppervlakte van 230 hectare en is vrijwel de enige watering in Noord-Limburg met nog een bijna intact en functionerend bevloeiingssysteem.’ Het is altijd gemakkelijk om met zo’n citaat te beginnen.
(Volg de link). Dan moet ik natuurlijk altijd wel vertellen waar het vandaan komt. Als je die open klikt en het daar leest, hoef ik er niet veel meer aan toe te voegen.
Oude Maai, lees ik, Grote Fosséestraat, Wateringstraat. Dat staat op straatbordjes die ik passeer. Die namen verwijzen allemaal naar het gebied achterin de Kolonie dat vanaf het midden van de 19e eeuw werd ontgonnen als landbouwgebied. Het water voor de bevloeiing kwam en komt uit het Kempisch kanaal of het Maas-Scheldekanaal. Het werd via een zogeheten spijssloot (tja, hoe zou je het anders noemen?) hier het gebied in geleid; die sloot bleek al snel te weinig water te leveren en daarom werd de grote gracht (grande fossée) gegraven. Ik sta op een bruggetje over een van de bevloeiingskanaaltjes. Het water is glashelder. Ik kan aan de lissen in het water zien dat het redelijk snel stroomt. Het is niet diep en op de bodem zie ik dat er kleine losse platen liggen. Misschien van beton, maar het kunnen ook kapotte tegels zijn. Ik zie geen vis, maar waarschijnlijk zit dat er wel. Er zijn veel libellen en andere waterinsecten, zoals strijkijzers.
De namen Oude Maai en Grote Maai zijn namen van de hectaren grote graslanden. En zij vertellen natuurlijk wat de grootste bedrijvigheid was en voor een deel nog is in de watering: het maaien van gras voor hooi. In vroeger jaren was daar uiteraard veel meer behoefte aan: het was hooi voor de paarden die de mensen toen nog volop als lastdier gebruikten. Het gras en hooi waren tevens voer voor het andere vee. De boeren strooiden de stalmest uit over de afgegraven heidegronden om die vruchtbaar te maken. Daar wilde men graan en aardappelen gaan telen. Sinds een aantal decennia worden deze gronden, die aanvankelijk zeshonderdvijftig hectaren groot waren, niet meer in zijn geheel als landbouwgebied gebruikt. Een klein deel wordt nog als lokaal erfgoed in de oorspronkelijke functie onderhouden. Men doet dit vooral om ‘recreatieve, didactische, wetenschappelijke en bosbouwkundige’ doeleinden. Ook de ‘canadassen’ die men voorheen voor het maken van lucifers kweekten, staan nog in de watering. In feite kan je dit gebied vergelijken met een polder, zij het dat hier geen water uítgemalen wordt, maar juist binnengelaten en bevloeid. Molens zie ik er niet; die zijn niet nodig. Het is dus irrigatiegebied. Een mooi oud woord voor watering is waterbeemd. De woorden watering en wetering worden door elkaar heen gebruikt.
Het gebied grenst aan Nederland en als watering loopt het door op het grondgebied van de buurgemeente Bergeijk. De bevloeiingskanalen lopen ook over de grens verder. Het is een prachtig gebied, waaraan je goed kunt zien dat er veel grond braak ligt en dat zijn de plekken waar de natuur haar gang kan gaan. Er staan slechts enkele huizen of boerderijen. Nu is het deze zomer enorm droog geweest, maar daar merk ik hier niet zoveel van: alles staat er fris groen en uitbundig bij. Dus denk ik dat het gebied nog wel bevloeid is.
Ik zoek het Wateringhuis. Er staat een bord in de toeristisch bruine tint dat ongeveer de richting wijst. Ik fiets die kant op, maar ik moet toch even zoeken. Het staat wat verscholen in een bomenrij aan de oever van een bevloeiingskanaal. ‘In het Wateringhuis woonde destijds de waterbaas die met een ploeg werklui instond voor de bevloeiing van de hooilanden.’ Zo staat het op een plaquette dat op dit huis is geschroefd. Het huis is nu museum en natuurinformatiecentrum ‘waarin de ecologische waarde van dit uniek natuurgebied wordt aangetoond,’ zo gaat de tekst verder. Onder begeleiding van gidsen kun je bezoeken aan en wandelingen door het vloeiweidengebied maken.
Achter het Wateringhuis staat een houten schuur. Daar heeft de imkersbond van Lommel ‘de heidebloem’ haar intrek genomen. Het heet daar: ‘het zoemhuukske’, een educatieve bijenhal. Er staat een aantal bijenkorven en -kasten, die zoemen van het leven. En er is ook gedacht aan de solitaire bijen met zogeheten insectenhotels. Ik heb me wel eens laten vertellen dat die ‘wilde’ solitaire bijen veel effectiever zijn dan de in korven gedomesticeerde bijen bij het bestuiven van planten. Waarom dat zo is, weet ik niet.
Op het moment dat ik er ben, is het er stil. Er is niemand buiten twee mensen die hier wandelend passeren. Het is nog ochtend en het wordt weer een warme dag vandaag, maar dit gebied staat er weelderig en pronkend bij. Het is alsof het zich zelfs tegoed doet aan de grote zomerwarmte. Zelf sta ik er drentelend bij. Jammer dat het niet open is, denk ik.
Ik stap op de fiets en rijdt via de Oude Maai en de Grote Fosséestraat het gebied weer uit in de richting van het kanaal en de Vossemeren.
© Willem van LIT 021020